ECLI:NL:RBMNE:2022:1066

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
9690807 / MV EXPL 22-32
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming in kort geding na beëindiging huurovereenkomst voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. T. Teke, vorderde ontruiming van de woning door de gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die de woning huurden van eiseres. De huurovereenkomst was aangegaan voor een bepaalde tijd van 12 maanden, van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022. Eiseres had de gedaagden tijdig geïnformeerd over het einde van de huurovereenkomst en verzocht hen de woning voor 31 januari 2022 te ontruimen. Gedaagden hebben echter niet tijdig ontruimd, met als argument dat zij geen geschikte nieuwe woning konden vinden en dat er persoonlijke omstandigheden waren die hen belemmerden. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst op 31 januari 2022 was geëindigd en dat gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven. De rechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was bij de vordering tot ontruiming en dat de gedaagden de contractuele boete van € 25,00 per dag verschuldigd waren voor elke dag dat zij in gebreke bleven met de ontruiming. De rechter heeft de gedaagden veroordeeld tot ontruiming binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van de boete en de huurprijs voor de maanden dat zij in gebreke bleven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 23 maart 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 9690807 / MV EXPL 22-32 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. T. Teke,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonende te [woonplaats 2] ,2. [gedaagde sub 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,gedaagden, hierna samen te noemen (in mannelijk enkelvoud): [gedaagde sub 1] c.s.,gemachtigde: mr. E.B. Doganer.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] c.s. bij dagvaarding van 22 februari 2022 gedagvaard in kort geding.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft (online) plaatsgevonden op 9 maart 2022 via Microsoft Teams. Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen mevrouw [eiseres] met gemachtigde mr. T. Teke, de heer [gedaagde sub 1] en mevrouw [gedaagde sub 2] met gemachtigde mr. E.B. Doganer. Voorafgaand aan de zitting heeft mr. E.B. Doganer pleitaantekeningen met twee producties overgelegd, die zijn toegevoegd aan het dossier. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken op de zitting.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] c.s. huurt van [eiseres] een zelfstandige woonruimte, een 3-kamerwoning (hierna: woonruimte), in een pand aan de [adres] in [plaatsnaam] . In de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
3 Duur, verlenging en opzegging
3.1
Deze huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 12 maanden ingaande op 1 februari 2021 en lopende tot en met 31 januari 2022. De huurovereenkomst eindigt derhalve zonder dat daartoe opzegging is vereist op 31 januari 2022.(…)
3.3
Verhuurder zal niet eerder dan drie maanden, maar uiterlijk één maand voordat de huurovereenkomst eindigt, de huurder schriftelijk informeren over de overeengekomen datum waarop de huurovereenkomst van rechtswege eindigt.
(…)
3.6
Verhuurder bedingt uitdrukkelijk en huurder neemt op zich om het gehuurde aan het einde van de huurperiode, doch uiterlijk op 31 januari 2022 te verlaten en ontruimd ter vrije en algehele beschikking te stellen van verhuurder.
(…)

4.Betalingsverplichting, betaalperiode

(…)
4.3
Per betaalperiode van één maand bedraagt de huurprijs € 1.150,00
(…)

15.Boetebepaling

15.1
Huurder en verhuurder komen overeen dat indien huurder tekortschiet in de nakoming van zijn verplichting(en) uit hoofde van de nagenoemde bepaling(en) die verwijzen naar de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte, hij aan verhuurder een direct opeisbare boete verbeurt zoals hieronder vermeld:
(…)
15.3
Een boete van € 25,00 voor iedere kalenderdag dat de overtreding voortduurt, bij overtreding van artikel (…) 19 (tijdige en correcte wederoplevering) van de algemene bepalingen, met een maximum van € 2.500,-, onverminderd zijn gehoudenheid om alsnog aan deze verplichting te voldoen en onverminderd verhuurders recht op (aanvullende) schadevergoeding”
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing. Voor zover van belang is daarin het volgende bepaald:
Einde huurovereenkomst of gebruik(…)
19.3
Huurder dient het gehuurde aan het einde van de huurovereenkomst of het einde van het gebruik van het gehuurde leeg en ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten, behoorlijk schoongemaakt en onder afgifte van alle sleutels, keycards e.d. aan verhuurder op te leveren.
(…)Hoofdelijkheid, medehuur, curatele en bewind22.1Indien meerdere personen zich als huurder hebben verbonden, zijn deze steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel jegens verhuurder aansprakelijk voor alle uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Uitstel van betaling of kwijtschelding door verhuurder aan één der huurders of een aanbod daartoe, betreft alleen die huurder.(…)”
2.3.
[eiseres] heeft per brief van 30 november 2021 aan [gedaagde sub 1] c.s. het volgende meegedeeld:
“(…)
Hierbij willen wij u een aanzegging doen van de huurperiode aan [adres] te [plaatsnaam] conform de huurovereenkomst voor 12 maanden, ingaande op 1 februari 2021, met de daarbij behorende aanzegtermijn van minimaal 1 maand en maximaal 3 maanden.
Conform de huurovereenkomst dient de woning op 31 januari 2022 geheel ontruimt te zijn van uw spullen en schoon opgeleverd te worden.
Wij verzoeken u deze brief voor akkoord te ondertekenen en binnen 5 werkdagen per mail te retourneren.(…)”
2.4.
In december 2021 heeft de zoon van [gedaagde sub 1] c.s. – die ook met zijn vrouw (en kinderen) in het gehuurde verblijft – het volgende whatsappbericht aan [eiseres] gestuurd:

Hallo ik zag [.] dat we het appartement moeten verlaten mijn vrouw is zwanger en zal in januari bevallen alsjeblieft ik kan het appartement niet verlaten, want dan is het winter, we bereiden ons momenteel voor op een baby
2.5.
De gemachtigde van [eiseres] heeft op 21 januari 2022 het volgende aan [gedaagde sub 1] c.s. laten weten:
“(…)
Bij brief van 30 november 2021 heeft cliënte u geïnformeerd over de dag waarop de huur
verstrijkt, namelijk 31 januari 2022. Dit brengt mee dat de huurovereenkomst op 31 januari 2022 en per 1 februari 2022 eindigt. U dient het gehuurde uiterlijk op 31 januari 2022 te ontruimen, leeg en bezemschoon aan mijn cliënte op te leveren en aan haar de sleutels te overhandigen.
Bij deze verzoek ik u om uiterlijk op 31 januari 2022, 18.00 uur, het gehuurde te
ontruimen, leeg en bezemschoon aan mijn cliënte op te leveren en aan haar de sleutels te
overhandigen, alsmede uw betalingsverplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst
tot 1 februari 2022 volledig na te komen, bij gebreke waarvan mijn cliënte in kort geding
zal vorderen dat u wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde en ontruiming van
het gehuurde dit laatste - op straffe van verbeurte van een boetebedrag van € 25 per
kalenderdag dat u nalaat het gehuurde te ontruimen en aan cliënte op te leveren met een
maximum van € 2.500, onverminderd het recht van mijn cliënte op (aanvullende)
schadevergoeding.
(…)”
2.6.
Op 30 januari 2022 heeft [gedaagde sub 1] c.s. op de rekening van [eiseres] een bedrag van € 1.150,00 overgemaakt met de omschrijving: “
huur februari [adres]”.
2.7.
De gemachtigde van [gedaagde sub 1] c.s. heeft per e-mail van 7 februari 2022 aan de gemachtigde van [eiseres] het volgende bericht:

Cliënten hebben hun woning nog niet kunnen ontruimen. Reden hiervoor is dat zij nog geen woning hebben kunnen vinden die geschikt en betaalbaar voor hun is. Er is dan ook geen sprake van onwil zijdens cliënten om de woning te verlaten, maar onmacht, vooral ook omdat het huishouden van cliënten bestaat uit o.a. twee kinderen in de leeftijd van 5jaar respectievelijk twee weken oud.
2.8.
[gedaagde sub 1] c.s. verblijft nog steeds in de woonruimte.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] c.s., hoofdelijk te veroordelen:
tot betaling van € 1.150,00 per maand voor elke maand of gedeelte daarvan, dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen, ingaande vanaf 1 februari 2022, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de eerste van de maand tot de dag van gehele betaling,
tot betaling van € 25,00 per kalenderdag voor elke kalenderdag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen, ingaande vanaf 1 februari 2022, tot een maximum van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de betreffende kalenderdag tot aan de dag van gehele betaling,
om de woonruimte in het pand aan de [adres] in [plaatsnaam] met aan- en toebehoren binnen acht dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en met medeneming van de hunnen en al degenen die zich van hunnentwege hierin bevinden, op te leveren aan [eiseres] , onder afgifte van de sleutels, met machtiging van [eiseres] het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat zij met [gedaagde sub 1] c.s. een huurovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan voor de duur van 12 maanden en dat de huurovereenkomst op 31 januari 2022 is geëindigd. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] c.s. tijdig en schriftelijk, namelijk bij brief van 30 november 2021 geïnformeerd over de overeengekomen datum waarop de huurovereenkomst eindigt, zodat [gedaagde sub 1] c.s. in ieder geval sinds 1 december 2021 weet dat hij de woonruimte moet verlaten. Daarbij heeft [eiseres] , onverplicht, een makelaar gevraagd een andere woonruimte voor [gedaagde sub 1] c.s. te zoeken. [gedaagde sub 1] c.s. is niet op het aanbod van de makelaar ingegaan. Om bovenstaande redenen moet [gedaagde sub 1] c.s. de woonruimte ontruimen. Daarnaast moet [gedaagde sub 1] c.s. de overeengekomen boete van € 25,00 per kalenderdag dat hij in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen, aan [eiseres] betalen, omdat [gedaagde sub 1] c.s. niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit de huurovereenkomst en de daarbij behorende algemene bepalingen tot tijdige oplevering van de woonruimte.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en betwist dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot ontruiming van de woonruimte. [gedaagde sub 1] c.s. heeft kenbaar gemaakt dat hij de woonruimte zal verlaten, uiterlijk op 31 mei 2022, maar dat hij nu nog tijd nodig heeft om een nieuwe woonruimte te vinden. Er is daarbij sprake van een noodsituatie. [gedaagde sub 1] c.s. verblijft met zijn zoon, schoondochter en kleinkinderen van drie jaar en acht weken oud in de woonruimte. Het is in verband met de krappe woningmarkt en COVID-19 niet gelukt om tijdig een nieuwe woonruimte te vinden. De schoondochter van [gedaagde sub 1] c.s. was zwanger, uitgerekend in januari 2022 en daardoor niet in staat om in die toestand te verhuizen. Daarnaast is de (schoon)vader van [gedaagde sub 1] c.s. in december 2021 overleden waardoor het gezin naar Bulgarije moest en daardoor geen tijd had om te zoeken naar een woonruimte. Verder betwist [gedaagde sub 1] c.s. het spoedeisend belang van de gevorderde boete van € 25,00 per kalenderdag. [gedaagde sub 1] c.s. beroept zich er verder op dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om het boetebeding in de huurovereenkomst te begrijpen en hij betwist daarom dat hij heeft ingestemd met de toepasselijkheid van het boetebeding. Het boetebeding is nietig, althans vernietigbaar aangezien het beding leidt tot onaanvaardbare uitkomsten en is om die reden onredelijk bezwarend.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontruiming

4.1.
Het gaat in deze procedure allereerst om de vraag of [gedaagde sub 1] c.s. de woonruimte moet verlaten en ontruimen. In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de huurovereenkomst is geëindigd op 31 januari 2022 en als dat zo is, of dit de ontruiming van de woning rechtvaardigt.
4.2.
Van een spoedeisend belang met betrekking tot de vordering tot ontruiming is genoegzaam gebleken gelet op het feit dat [eiseres] zich op het standpunt stelt dat de huurovereenkomst op 31 januari 2022 is geëindigd en [gedaagde sub 1] c.s. aldus zonder geldige titel nog in de woonruimte verblijft. Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s. dat er geen sprake is van een spoedeisend belang omdat hij aangegeven heeft dat hij de woonruimte uiterlijk 31 mei 2022 verlaat en steeds heeft betaald en tot die tijd zal blijven betalen voor het verblijf in de woonruimte, doet aan die spoedeisendheid niet af.
4.3.
De kantonrechter zet bij de beoordeling voorop dat partijen een huurovereenkomst zijn aangegaan voor een periode van 12 maanden, van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022. Het gaat hier dus om een huurovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van twee jaar of korter zoals bedoeld in artikel 7:271 Burgerlijk Wetboek (BW). Een dergelijke huurovereenkomst eindigt conform artikel 7:228 lid 1 BW wanneer de overeengekomen tijd is verstreken zonder dat daartoe een opzegging en een wettelijke opzeggingsgrond is vereist. Wel is vereist dat de verhuurder de huurder op zijn vroegst drie maanden en op zijn laatst één maand voor het einde van de overeengekomen termijn schriftelijk informeert over de einddatum, conform artikel 7:271 lid 5 onder a BW. Dit vereiste staat ook nog eens expliciet opgenomen in artikel 3.3 van de huurovereenkomst.
4.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft erkend dat de huurovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, maar tijdens de zitting heeft hij aangevoerd dat hij er vanuit is gegaan dat hij de woonruimte langer mocht huren dan overeengekomen, omdat het contact tussen [eiseres] en hem goed was en hij uit niets heeft kunnen opmaken dat de huurovereenkomst niet verlengd zou worden. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dat verweer echter niet nader onderbouwd, terwijl het handelen van [eiseres] juist bevestigt dat zij de overeenkomst slechts voor de periode van 1 februari 2021 tot en met 31 januari 2022 wilde aangaan. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat dit uitdrukkelijk overeengekomen is in de huurovereenkomst onder 3.1, maar dit volgt ook uit haar brief van 30 november 2021 waarin zij [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangezegd dat de huurovereenkomst per 1 februari 2021 eindigt en de woonruimte uiterlijk op 31 januari 2022 door [gedaagde sub 1] c.s. ontruimd en leeg opgeleverd moet worden. Van gedragingen van [eiseres] waaruit [gedaagde sub 1] c.s. mocht concluderen dat de overeenkomst zou worden verlengd is de kantonrechter niet gebleken.
4.5.
[eiseres] heeft met de aanzegging van 30 november 2021 voldaan aan de vereisten die artikel 7:271 lid 5 onder a BW stelt (zie overweging 4.3).
Gezien het bovenstaande had het [gedaagde sub 1] c.s. duidelijk moeten dan wel kunnen zijn dat de huurovereenkomst op 31 januari 2022 zou eindigen en dat hij uiterlijk op die dag de woonruimte moest ontruimen en verlaten.
4.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft diverse (persoonlijke) omstandigheden aangevoerd waardoor het hem niet is gelukt tijdig een andere woning te vinden en hij voert aan dat hij tot uiterlijk 31 mei 2022 in de woonruimte wil verblijven om alsnog een andere woning te kunnen vinden. Deze aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een andere uitkomst. [gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat sprake zou zijn van een noodsituatie en haalt daarbij verschillende omstandigheden aan, waaronder de zwangerschap van zijn schoondochter. Naar het oordeel van de kantonrechter zou juist de zwangerschap een reden geweest moeten zijn voor [gedaagde sub 1] c.s. om tijdig op zoek te gaan naar een nieuwe woonruimte, omdat immers al geruime tijd duidelijk moet zijn geweest voor [gedaagde sub 1] c.s. dat halverwege januari 2022 de baby verwacht werd en dat dit dus samen zou vallen met het einde van de huurovereenkomst. Dit geldt eveneens voor de door [gedaagde sub 1] c.s. aangehaalde omstandigheden betreffende de krappe woningmarkt en de situatie rondom COVID-19, waardoor het hem niet gelukt is om tijdig een nieuwe woonruimte te vinden. Deze omstandigheden zijn al geruime tijd aan de orde. Juist daarom had het op de weg van [gedaagde sub 1] c.s. gelegen om tijdig naar een nieuwe woonruimte op zoek te gaan. Wat betreft het overlijden van de (schoon)vader van [gedaagde sub 1] c.s., hoe verdrietig ook, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat dit dusdanig veel tijd gekost heeft dat er niet naar een andere woonruimte gezocht kon worden. Daarbij komt dat [eiseres] , zonder enige verplichting daartoe, aan makelaar [naam makelaar] gevraagd heeft om een andere woonruimte voor [gedaagde sub 1] c.s. te zoeken. Op het whatsappbericht met een concreet aanbod van makelaar [naam makelaar] op 12 januari 2022 heeft [gedaagde sub 1] c.s. niet gereageerd. [gedaagde sub 1] c.s. heeft ook niet laten zien dat hij actief op zoek is (geweest) naar een andere woning, zodat daarom evenmin aanleiding bestaat hem nog tot en met 31 mei 2022 de gelegenheid te geven een andere huurwoning te vinden. De kantonrechter komt tot het oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. onvoldoende heeft ondernomen dan wel te laat op zoek is gegaan naar een nieuwe woonruimte en dat dit voor zijn rekening en risico komt, omdat duidelijk tussen partijen is overeengekomen dat de huurovereenkomst op 31 januari 2022 zou eindigen.
Conclusie: ontruiming
4.7.
Gezien het voorgaande acht de kantonrechter de kans groot dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat de huurovereenkomst per 31 januari 2022 is geëindigd en dat [gedaagde sub 1] c.s. zonder recht of titel nog in de woonruimte verblijft. Het toewijzen van de vordering tot ontruiming is dan ook, vooruitlopend op de bodemprocedure, gerechtvaardigd. De vraag of er ook sprake is van geluidsoverlast kan daarbij in het midden blijven.
De termijn voor ontruiming zal worden vastgesteld op de gebruikelijke 14 dagen na de betekening van dit vonnis. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal worden afgewezen, omdat zij ingevolge art. 556 lid 1 en art. 557 Rv overbodig is.
Contractuele boete
4.8.
Het verweer van [gedaagde sub 1] c.s., dat het spoedeisend belang ontbreekt bij de vordering van de contractuele boete, slaagt niet. Het spoedeisend belang van de nevenvordering volgt uit de hoofdvordering (de ontruiming), zoals namens [eiseres] terecht is aangevoerd.
4.9.
Nu [gedaagde sub 1] c.s. de woonruimte niet na 31 januari 2022 heeft ontruimd, terwijl hij dit wel had moeten doen, is hij daarmee op basis van artikel 15 onder 3 van de huurovereenkomst, gelezen in samenhang met artikel 19.3 van de algemene bepalingen bij de huurovereenkomst, in beginsel een contractuele boete verschuldigd.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat hij de boete niet verschuldigd is, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om het boetebeding in de huurovereenkomst te begrijpen. De kantonrechter is van oordeel dat het voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] c.s. komt dat hij het boetebeding in de huurovereenkomst niet (goed) heeft begrepen. Het was de verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 1] c.s. om ervoor te zorgen dat hij het boetebeding in de huurovereenkomst (goed) kon begrijpen door de huurovereenkomst en de algemene bepalingen bijvoorbeeld te laten vertalen. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling overigens onweersproken aangevoerd dat tijdens het ondertekenen van de huurovereenkomst de goed Nederlandse sprekende neef van [gedaagde sub 1] c.s. daarbij aanwezig was en voor de vertaling zorgde.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verder aan dat het boetebeding nietig, althans vernietigbaar is, omdat het zou leiden tot onaanvaardbare uitkomsten en om die reden onredelijk bezwarend is. Naar het oordeel van de kantonrechter is het beding in artikel 15 onder 3 van de huurovereenkomst in samenhang met artikel 19.3 van de algemene bepalingen niet onredelijk bezwarend en daarom niet nietig of vernietigbaar. De boete is gemaximeerd tot € 2.500,00 en daarbij acht de kantonrechter een bedrag van € 25,00 per kalenderdag dat er niet is ontruimd niet onredelijk. De boete kan worden gezien als sanctie voor het zonder recht of titel verblijven in de woonruimte door [gedaagde sub 1] c.s.
c.s. heeft tot slot verzocht de boete te matigen tot nihil. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de boete te matigen; daarvoor zijn geen andere omstandigheden aangevoerd. De kantonrechter wijst de contractuele boete dan ook toe. De daarover gevorderde wettelijke rente wordt eveneens toegewezen, telkens vanaf de betreffende kalenderdag dat er niet is ontruimd tot aan de dag van algehele betaling.
Gebruikersvergoeding4.10. De gevorderde betaling van € 1.150,00 per maand aan gebruikersvergoeding voor elke maand of gedeelte daarvan, dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen, wordt eveneens toegewezen. Vast staat dat de maand februari 2022 is betaald en dat er op 5 maart 2022 een bedrag van € 1.150,00 over maart 2022 door [gedaagde sub 1] c.s. is betaald, zodat de gebruikersvergoeding vanaf 1 april 2022 wordt toegewezen. [gedaagde sub 1] c.s. heeft dit deel van de vordering niet betwist en hij is tot betaling gehouden, omdat hij nog steeds in de woonruimte verblijft. De gevorderde wettelijke rente over de gebruikersvergoeding wordt afgewezen. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is, in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet, zodat de gevorderde wettelijke rente niet toewijsbaar is.
4.11.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- explootkosten € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
498,00
Totaal € 709,03

5.De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., hoofdelijk, om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woonruimte in het pand aan de [adres] in [plaatsnaam] te ontruimen en met de medeneming van de hunnen en al degenen die zich van hunnentwege hierin bevinden, te verlaten met afgifte van de sleutels aan [eiseres] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., hoofdelijk, om aan [eiseres] te betalen € 25,00 per kalenderdag voor elke kalenderdag of gedeelte daarvan, dat gedaagde in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen, ingaande vanaf 1 februari 2022, tot een maximum van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de betreffende kalenderdag tot aan de dag van gehele betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., hoofdelijk, om aan [eiseres] te betalen € 1.150,00 per maand voor elke maand of gedeelte daarvan, dat [gedaagde sub 1] c.s. in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen vanaf 1 april 2022 tot aan de dag van ontruiming;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., hoofdelijk, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot vandaag begroot op € 709,03;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn op 23 maart 2022.