ECLI:NL:RBMNE:2022:1071

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/2076
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering ondanks toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na eerdere schatting

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als administratief medewerker bij de gemeente De Bilt, zich op 11 juli 2016 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 november 2018, heeft het Uwv op 5 maart 2019 vastgesteld dat eiseres per 27 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres werd op 1 augustus 2019 ontslagen en verzocht op 11 september 2019 om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Na een nieuw onderzoek door het Uwv, waarbij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de beperkingen van eiseres opnieuw beoordeelden, werd vastgesteld dat eiseres nog steeds 33,81% arbeidsongeschikt was. Het Uwv verklaarde op 1 april 2021 het bezwaar van eiseres ongegrond, waarop zij beroep instelde.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres op 11 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelt vast dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met haar psychische en fysieke klachten. De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de gezondheidstoestand op de beoordelingsdatum en dat de huidige situatie van eiseres niet relevant is voor deze beoordeling.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Bel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv),
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Als derde-partij heeft deelgenomen de gemeente De Bilt

(gemachtigde: mr. T. Jaspers).

Inleiding

Eiseres was werkzaam als administratief medewerker bij de gemeente De Bilt voor gemiddeld 25,04 uur per week. Op 11 juli 2016 heeft zij zich ziek gemeld.
Op 7 november 2018 heeft eiseres bij het Uwv een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Op 5 maart 2019 heeft het Uwv op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek besloten dat eiseres per 27 december 2018 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
De gemeente De Bilt heeft eiseres per 1 augustus 2019 ontslagen. Op 11 september 2019 heeft eiseres het Uwv verzocht om een herbeoordeling. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht door middel van een telefonisch spreekuur. Ook heeft deze verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de klinisch psycholoog en dossieronderzoek verricht. Op basis daarvan heeft de verzekeringsarts beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn en de beperkingen opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv drie functies geduid die eiseres, ondanks haar beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft ook nog twee reservefuncties geduid. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan berekend dat eiseres 33,81% arbeidsongeschikt is.
Op 25 augustus 2020 heeft het Uwv besloten dat eiseres vanaf 11 september 2019 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van het bezwaar hebben een arts bezwaar en beroep (in samenspraak met een verzekeringsarts bezwaar en beroep) en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv een nieuw onderzoek gedaan.
De (verzekerings)arts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien voor eiseres verdergaande beperkingen aan te nemen in de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de aangepaste FML geconcludeerd dat er voldoende functies zijn die voor eiseres passend zijn en dat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds 33,81% is.
Bij besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 25 november 2021 heeft de zitting van de rechtbank plaatsgevonden met behulp van een online videoverbinding. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande afmelding niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook de gemachtigde van de gemeente is verschenen.

Waar gaat het over in deze zaak?

1. Volgens het Uwv zijn de beperkingen van eiseres per 11 september 2019 wel toegenomen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere schatting in december 2018. Maar volgens het Uwv is eiseres ook per 11 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt (namelijk 33,81%). Eiseres komt volgens het Uwv ook per 11 september 2019 niet in aanmerking voor een WIAuitkering.
Eiseres is het hier niet mee eens en vindt dat zij verdergaand arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen. Aan de hand van wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, moet de rechtbank beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 11 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Wat vindt de rechtbank?

Toetsingskader
2. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
  • op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • geen tegenstrijdigheden bevatten, en
  • voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet de eisende partij dan wel aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de medische rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
3. Eiseres stelt dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek, omdat de arts bezwaar en beroep in de bezwaarprocedure ten onrechte geen medische informatie heeft opgevraagd bij haar huisarts en de cardioloog.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in WIA-zaken, de Centrale Raad van Beroep [1] , kan een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel afgaan als het gaat om het vaststellen van beperkingen. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen.
5. Die gevallen doen zich in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
Arts bezwaar en beroep [A] heeft eiseres tijdens een telefonische hoorzitting op
2 maart 2021 gesproken. In dat gesprek heeft eiseres haar klachten en haar ervaren toegenomen belemmeringen toegelicht. Ook heeft eiseres in dat gesprek op een vraag van arts bezwaar en beroep [A] opgemerkt dat de primaire verzekeringsarts [B] erop stond om informatie bij de klinisch psycholoog op te vragen en niet bij de huisarts. Het opvragen van informatie bij de huisarts was volgens eiseres juist wel een mogelijkheid, omdat ze het bij de klinisch psycholoog alleen had over haar psychische klachten en niet over haar andere klachten. Arts bezwaar en beroep [A] heeft ook het dossier bestudeerd, waarin zijn opgenomen een rapportage van GZ-psycholoog [C] van 22 september 2016 (intake op 8 september 2016), een psychologisch expertise-onderzoek van GZ-psycholoog [D] van 8 januari 2018, het rapport van de primaire verzekeringsarts [B] van 30 juli 2020 en de door die primaire verzekeringsarts [B] opgevraagde informatie van de behandelend klinisch psycholoog [E] van 9 juni 2020, bij wie eiseres op 17 juni 2019 gestart is met psychotherapie. De nadere onderzoeksbevindingen hebben arts bezwaar en beroep [A] die in samenspraak met verzekeringsarts bezwaar en beroep [F] de medische herbeoordeling heeft verricht, aanleiding gegeven tot aanpassing van de FML. Daarbij hebben zij in hun rapport van 4 maart 2021 inzichtelijk gemotiveerd waarom zij geen aanleiding hebben gezien nadere medische informatie op te vragen.
In beroep heeft arts bezwaar en beroep [A] in samenspraak met verzekeringsarts bezwaar en beroep [G] de door eiseres overgelegde informatie van de huisarts en van de cardioloog beoordeeld. Zij hebben in hun rapport van 4 augustus 2021 inzichtelijk gemotiveerd waarom die informatie geen aanleiding geeft hun eerdere standpunt over het niet opvragen van nadere informatie te herzien. De informatie van de huisarts over de psychische problemen van eiseres - de depressieve stemmingsstoornis met ernstige slaapproblemen en spanningen en angsten - was al bekend door de ingewonnen informatie van de behandelend klinisch psycholoog. De informatie over de andere genoemde klachten, zoals de knieklachten, maar ook de hoge bloeddruk en hartkloppingen, waarvoor eiseres onder behandeling is bij de cardioloog, is informatie die ziet op zeer ruime tijd na de datum waar het hier om gaat, 11 september 2019. Deze informatie is daarom niet meegenomen in de herbeoordeling.
6. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek van de (verzekerings)arts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
7. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat haar beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid worden onderschat. Eiseres vindt dat onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische en fysieke klachten. Zo had vanwege haar vermoeidheidsklachten ook een urenbeperking moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing wijst eiseres op informatie van haar huisarts en van de cardioloog.
8. De rechtbank stelt voorop dat het bij de beoordeling van dit beroep gaat om de gezondheidstoestand van eiseres op de beoordelingsdatum 11 september 2019. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben dus bij de beoordeling van de gestelde klachten moeten kijken naar de gezondheidstoestand op die datum. Zij hebben niet in hun beoordeling de huidige situatie van eiseres kunnen meenemen.
9. Arts bezwaar en beroep [A] en verzekeringsarts bezwaar en beroep [F] zijn in hun rapport van 4 maart 2021 gemotiveerd ingegaan op wat eiseres in bezwaar over haar medische klachten en haar gezondheidssituatie naar voren heeft gebracht. Hun conclusie is dat de primaire verzekeringsarts [B] al ruime beperkingen heeft aangenomen op het persoonlijk en sociaal functioneren, mede op basis van de informatie van de behandelend klinisch psycholoog. Daarmee is rekening gehouden met de verminderde psychische spankracht en de belemmeringen ten aanzien van te intensieve interactie en ook met de toegenomen beperkingen. Zij hebben gemotiveerd waarom zij aanleiding hebben gezien nog een aantal verdergaande beperkingen op te nemen en hebben de FML in die zin aangepast.
Verder hebben zij inzichtelijk gemotiveerd waarom zij geen aanleiding zien verdergaande beperkingen op te nemen. Een beperking voor het werken in de avond en nacht was al opgenomen om zo het dag- en nachtritme niet te verstoren. Voor een verdergaande urenbeperking zien zij geen aanleiding. Op de beoordelingsdatum is geen sprake van een structureel aanwezige en aanzienlijke energetische beperking. Ook is niet gebleken van een structureel verhoogde rustbehoefte overdag. Uit preventieve overwegingen of vanwege afgenomen beschikbaarheid is er ook geen reden voor een verdergaande urenbeperking.
10. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van eiseres en aan hun motivering waarom de in de FML van 4 maart 2021 vastgestelde beperkingen passend zijn voor eiseres. Arts bezwaar en beroep [A] heeft samen met verzekeringsarts bezwaar en beroep [G] in het rapport van 4 augustus 2021 nog nader gemotiveerd waarom ook de in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding heeft gegeven voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Zij hebben daarbij eiseres nog wel geadviseerd dat als uit lopende en toekomstige onderzoeken nog nieuwe medische informatie naar voren komt, zij dit kan melden bij het Uwv waarna die informatie alsnog beoordeeld kan worden.
11. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan hoe eiseres zelf haar klachten en haar belastbaarheid ervaart, kan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen doorslaggevende betekenis toekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
12. Tegen de arbeidskundige beoordeling heeft eiseres verder geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht, behalve dan dat vanwege haar beperkingen de geduide functies niet passend voor haar zijn.
13. De rechtbank overweegt dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zelf geen medisch onderzoek verricht en dus mag uitgaan van de juistheid van de beoordeling van een verzekeringsarts. In dit geval heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [H] op grond van de medische beoordeling beoordeeld of eiseres nog kan werken, en zo ja, hoeveel eiseres daarmee dan kan verdienen.
Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de medische beoordeling juist ach, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [H] in zijn rapport van 1 april 2021 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiseres niet wordt overschreden. Hij heeft de belastbaarheid gelegd naast de specifieke functiebelasting, zoals die door een arbeidskundig analist is vastgesteld. Met de in de FML van 4 maart 2021 aangenomen beperkingen moet eiseres in staat worden geacht om de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies te verrichten.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde (voorbeeld)functies op 11 september 2019 ongeschikt voor haar zouden zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

14. Het Uwv heeft eiseres - ondanks haar toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak – terecht een WIA-uitkering geweigerd omdat zij op 11 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
15. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 maart 2022 en wordt openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1937.