In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als administratief medewerker bij de gemeente De Bilt, zich op 11 juli 2016 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 november 2018, heeft het Uwv op 5 maart 2019 vastgesteld dat eiseres per 27 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres werd op 1 augustus 2019 ontslagen en verzocht op 11 september 2019 om een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Na een nieuw onderzoek door het Uwv, waarbij de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige de beperkingen van eiseres opnieuw beoordeelden, werd vastgesteld dat eiseres nog steeds 33,81% arbeidsongeschikt was. Het Uwv verklaarde op 1 april 2021 het bezwaar van eiseres ongegrond, waarop zij beroep instelde.
De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiseres op 11 september 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelt vast dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met haar psychische en fysieke klachten. De rechtbank wijst erop dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de gezondheidstoestand op de beoordelingsdatum en dat de huidige situatie van eiseres niet relevant is voor deze beoordeling.
De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.