In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 22 augustus 2021 een verzoek ingediend om verstrekking van stukken, maar verweerder had hier niet tijdig op gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 17 november 2021 beroep ingesteld. Op 10 januari 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarin hij een aantal opgevraagde documenten gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt, maar niet op alle verzoeken van eiser is ingegaan. Eiser betoogde dat verweerder slechts een deelbesluit had genomen en dat er nog steeds niet volledig op zijn verzoek was beslist.
De rechtbank overweegt dat verweerder op 10 januari 2022 een volledig besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser. De rechtbank stelt vast dat het besluit een reactie is op het verzoek van eiser en dat verweerder op verschillende verzoeken om stukken heeft gereageerd. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerder slechts een deelbesluit heeft willen nemen. Eiser kan zijn bezwaren tegen de inhoud van het besluit aanvoeren in een bezwaarschriftenprocedure.
Omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50. Eiser heeft de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in verzet te gaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak.