ECLI:NL:RBMNE:2022:1083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4594
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek en beoordeling van besluit op Wob-verzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op zijn verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 22 augustus 2021 een verzoek ingediend om verstrekking van stukken, maar verweerder had hier niet tijdig op gereageerd. Eiser heeft vervolgens op 17 november 2021 beroep ingesteld. Op 10 januari 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen, waarin hij een aantal opgevraagde documenten gedeeltelijk openbaar heeft gemaakt, maar niet op alle verzoeken van eiser is ingegaan. Eiser betoogde dat verweerder slechts een deelbesluit had genomen en dat er nog steeds niet volledig op zijn verzoek was beslist.

De rechtbank overweegt dat verweerder op 10 januari 2022 een volledig besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser. De rechtbank stelt vast dat het besluit een reactie is op het verzoek van eiser en dat verweerder op verschillende verzoeken om stukken heeft gereageerd. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerder slechts een deelbesluit heeft willen nemen. Eiser kan zijn bezwaren tegen de inhoud van het besluit aanvoeren in een bezwaarschriftenprocedure.

Omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De proceskosten zijn vastgesteld op € 379,50. Eiser heeft de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in verzet te gaan binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4594

1.a

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek van 22 augustus 2021.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiser heeft op 22 augustus 2021 een brief naar verweerder gestuurd waarin hij verzoekt om verstrekking van stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). In het verzoek wordt verzocht om:
  • Meetgegevens met grafieken van de trillingen;
  • Tiental opnamerapportages van Fides Expertise van werfkelders aan de [locatie] ;
  • contractuele overeenkomsten tussen de gemeente Utrecht en Fides Expertise;
  • rapportages en/of plannen over bronbepaling en infiltratievoorziening.
Eiser heeft op 19 oktober 2021 een ingebrekestelling gestuurd. Op 17 november 2021 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig op zijn verzoek zou hebben beslist.
3. Op 10 januari 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen. Dit besluit houdt in dat verweerder de opnamerapportages van Fides Expertise van werfkelders aan de [locatie] niet openbaar zal maken. Daarnaast heeft verweerder beslist de opdrachten aan Fides Expertise gedeeltelijk openbaar te maken. In het besluit wordt niet ingegaan op de andere stukken die in het verzoek van eiser staan genoemd.
4. Na het besluit van 10 januari 2022 heeft de rechtbank een brief aan eiser gestuurd met de vraag of eiser kan aangeven of hij het eens is met het besluit van verweerder. Eiser heeft hier op 27 januari 2022 op gereageerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat er op 10 januari 2022 geen volledig besluit is genomen. Volgens eiser heeft verweerder slechts beslist op één van de verzoeken die eiser op 22 augustus 2021 heeft gedaan, namelijk het verzoek om een tiental opnamerapportages van Fides Expertise van werfkelders aan de [locatie] . Verweerder heeft echter niet beslist op het verzoek om meetgegevens met grafieken van de trillingen en op het verzoek om rapportages en/of plannen over bronbemaling en infiltratievoorziening. Verweerder heeft dan ook nog steeds niet volledig op het Wob-verzoek beslist. Eiser merkt hierbij op dat verweerder wel vaker informatie in deelbesluiten heeft overgelegd, waardoor eiser er vanuit gaat dat ook hier sprake is van een deelbesluit. Daarom blijft de beroepsgrond dat er tot op heden door verweerder niet tijdig is besloten overeind.
5. Op grond van artikel 4:13, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wob, dient een bestuursorgaan binnen 4 weken na het verzoek een besluit te nemen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op 10 januari 2022 een volledig besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser. In het besluit staat immers dat dit besluit een reactie is op het verzoek van eiser van 22 augustus 2021, en verweerder heeft op een aantal verzoeken om stukken uit dat bericht ook gereageerd. Niet is gebleken dat verweerder slechts een deelbesluit heeft willen nemen. Dit blijkt niet uit het besluit zelf, en ook niet uit andere delen van het dossier. Eiser heeft zelf in zijn mail van 21 oktober 2021 aan verweerder wel aangegeven dat zijn verzoek van 22 augustus 2021 als drie afzonderlijke Wob-verzoeken moeten worden gezien, maar nergens uit blijkt dat verweerder dat ook zo heeft opgevat. Daarnaast wijst de rechtbank op de brief van 13 januari 2022 die verweerder naar de rechtbank heeft gestuurd, waarin staat dat op 10 januari 2022 een beslissing is genomen op het verzoek van eiser. Ook hieruit blijkt niet dat verweerder slechts een deelbesluit heeft willen nemen. Dat verweerder in andere zaken wel vaker informatie in deelbesluiten aan eiser heeft overgelegd maakt dit niet anders. Dit zegt namelijk niet direct iets over of verweerder ook in deze zaak een deelbesluit heeft willen nemen. Dat met het besluit geen volledige reactie op het verzoek van eiser is gegeven omdat verweerder hierin niet op alle door eiser gevraagde stukken is ingegaan, doet aan het oordeel van de rechtbank ook niet af. Artikel 4:13, eerste lid, van de Awb eist namelijk alleen dat binnen een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een besluit wordt genomen. De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid van het genomen besluit. [1] Als eiser van oordeel is dat verweerder in het besluit ten onrechte niet is ingegaan op alle stukken waarom hij heeft verzocht, dan kan eiser dat aanvoeren in een bezwaarschriftenprocedure.
7. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dat betekent dat de rechtbank zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen het besluit op het Wob-verzoek moet beoordelen.
8. Omdat verweerder een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser, is niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek wordt daarom niet ontvankelijk verklaard.
9. Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder, omdat verweerder volgens eiser niet op alle verzochte stukken is ingegaan. Eiser en verweerder hebben hun verschil in standpunten nog niet besproken, en de rechtbank beschikt niet over de Wob-stukken. Hierin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, het beroep voor zover het gericht is tegen het besluit van 10 januari 2022 naar verweerder te verwijzen om als bezwaarschrift te behandelen.
10. Omdat het besluit van verweerder na de daarvoor gestelde termijn van vier weken is genomen, is het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn Wob-verzoek wel terecht ingesteld. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt de rechtbank conform het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 379,50,- (0,5 punt voor het beroepschrift).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie ook Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733).