ECLI:NL:RBMNE:2022:1084

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 maart 2022
Zaaknummer
16/324431-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de teelt van hennep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 185.468,28 bedraagt. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de betalingsverplichting verlaagd tot € 175.468,28. De zaak is voortgekomen uit een eerdere veroordeling voor het opzettelijk telen van hennepplanten. De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op een hoger bedrag, maar de verdediging voerde aan dat de opbrengsten lager waren en dat er geen voordeel was genoten uit bepaalde kweekruimtes. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het ontnemingsrapport en de bewijsstukken, en heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen waren voor het genieten van wederrechtelijk voordeel uit eerdere teelten. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de aangetroffen kweekruimtes en de opbrengsten daarvan, en heeft de kosten in mindering gebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de draagkracht van de veroordeelde en de schending van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/324431-20 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 februari 2022 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T.M. van Wanrooij en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. D.N.A. Brouns, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- de schriftelijke vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van 5 januari 2022;
- de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16/324431-20, waaronder het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ van 2 oktober 2017, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland (hierna: het ontnemingsrapport);
  • het vonnis van deze rechtbank van 22 februari 2022 in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/324431-20;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 307.725,84.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegde pleitnota. De raadsvrouw heeft – zakelijk weergegeven – primair verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 6.000,00, omdat veroordeelde heeft verklaard dat hij eenmalig dit bedrag als inkomsten uit de hennepkwekerij heeft ontvangen. Zij heeft verzocht de betalingsverplichting vervolgens op nul te stellen, omdat veroordeelde de elektriciteitskosten reeds aan [bedrijf] . heeft voldaan. De raadsvrouw heeft subsidiair bepleit dat zowel in de eerste kweekruimte als in de tweede kweekruimte sprake is geweest van telkens vier oogsten. Doordat de derde kweekruimte volgens veroordeelde niet voor het telen van hennep gebruikt is, heeft veroordeelde ten aanzien van die kweekruimte geen wederrechtelijk voordeel genoten. Zij heeft daarnaast aangevoerd dat in het ontnemingsrapport ten aanzien van kweekruimte één en kweekruimte twee is gerekend met een foutief aantal plantenpotten. Zij heeft aangevoerd dat in voornoemde kweekruimtes telkens 190 plantenpotten zijn aangetroffen en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van dit aantal plantenpotten moet worden berekend. Zij heeft daarnaast matiging bepleit van de vordering, omdat sprake is van schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De raadsvrouw heeft tot slot verzocht de betalingsverplichting vanwege een gebrek aan voldoende draagkracht op nihil vast te stellen dan wel aanzienlijk te matigen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De rechtbank heeft veroordeelde in de onderliggende strafzaak met het even vermelde parketnummer bij vonnis van 22 februari 2022 onder meer veroordeeld voor het opzettelijk telen van hennepplanten in zijn woning aan de [adres 2] in [plaats] .
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering houdt dit in dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van artikel 36e, tweede lid, Sr kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat veroordeelde heeft begaan of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde zijn begaan.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten van andere strafbare feiten – namelijk uit eerdere teelt van hennep – wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e Sr. [1]
Bij de beantwoording van de vraag naar de omvang van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in beginsel uitgegaan van de situatie zoals gerelateerd in het ontnemingsrapport. [2] Indien de rechtbank van het ontnemingsrapport afwijkt, zullen bij onvoldoende informatie of in het geval dat veroordeelde een onaannemelijke verklaring heeft afgelegd, de normen worden gehanteerd die zijn opgenomen in het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) van april 2005 en de update op het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket van 1 juni 2016 (hierna gezamenlijk: het BOOM-rapport).
Aantal oogsten
Met betrekking tot het aantal oogsten wijst de rechtbank op de volgende bewijsmiddelen:
1. Verbalisant [verbalisant] heeft in
het ontnemingsrapportvan 2 oktober 2017 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd [3] :
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van:
Achternaam: [veroordeelde]
Voornaam: [veroordeelde]
Geboren: [geboortedatum] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ontnemingsperiode
Van 24 maart 2016 tot 23 augustus 2017. Deze periode beslaat 73 weken. Op de toegangsdeuren van de kweekruimtes werden diverse handgeschreven datums aangetroffen, waarbij de eerste datum 24 maart 2016 was. In januari 2016 heeft verdachte de bovengenoemde woning gekocht. Bij de handgeschreven datums stonden tabellen genummerd tot 8 en tot 10. Deze nummers komen overeen met de kweekperiode van een hennepplant en met een aangetroffen kweekschema in de woning.
Vaststelling eerdere oogsten in de 1e kweekruimte
De vermelde eerdere oogsten is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.
Kalkafzetting
In de 1e kweekruimte bevond zich een op kalkgelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten.
Stof op koolstoffilters
De aangetroffen koolstoffilters waren in de 1e kweekruimte bevestigd. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaats(en) waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de 1e kweekruimte is opgetreden nadat de koolstoffilters in de 1e kweekruimte waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de 1ekweekruimte, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek terecht.
Schriftelijke bescheiden
Op toegangsdeur naar de kwekerij waren op de houten deur die toegang gaf tot de kweekruimte stonden diverse datums geschreven. Op deze deur stonden tevens tabellen deze tabellen kwamen overeen met de kweekcyclus van een hennepplant.
Aangetroffen data:
24 03 2016  Do - 24-3
15 08 2016  15-8-2016 - Start
06 01 2017  Vrijdag 6-1
23 03 2017  Donderdag 23.03 aangetroffen.
Rekening houdende met de bovenstaande datums:
Kweek 1: 24 03 2016 tot en met 03 06 2016
Kweek 2: 05 06 2016 tot en met 14 08 2016 *
Kweek 3: 15 08 2016 tot en met 24 10 2016
Kweek 4: 25 10 2016 tot en met 04 01 2017 *
Kweek 5: 06 01 2017 tot en met 13 03 2017
Kweek 6: 23 03 2017 tot en met 01 06 2017
Kweek 7: 21 06 2017 tot en met 23 08 2017
Van de kweken met een * gemarkeerd zijn geen datums aangetroffen op de deur.
Vaststelling eerdere oogsten in de 2e kweekruimte
De vermelde eerdere oogsten is vastgesteld op basis van ingesteld onderzoek, waarbij de volgende aanwijzingen bleken.
Schriftelijke bescheiden
Op toegangsdeur naar de kwekerij waren op de houten deur die toegang gaf tot de kweekruimte stonden diverse datums geschreven. Op deze deur stonden tevens tabellen deze tabellen kwamen overeen met de kweekcyclus van een hennepplant.
Aangetroffen data:
24-06-2016  24-06-16
12-11-2016  12-11-16 vrijdag
20-01-2017  vrijdag 20-01-17
04-04-2017  04-04-17
20-06-2017 
Rekening houdende met de bovenstaande datums:
Kweek 1: 24 06 2016 tot en met 02 09 2016
Kweek 2: 03 09 2016 tot en met 11 11 2016 *
Kweek 3: 12 11 2016 tot en met 17 01 2017
Kweek 4: 20 01 2017 tot en met 31 03 2017 *
Kweek 5: 04 04 2017 tot en met 13 06 2017
Kweek 6: 20 06 2017 tot en met 22 08 2017
Van de kweek met een * gemarkeerd is geen datum aangetroffen op de deur.
Vaststelling opbrengst en eerdere oogsten per oogst in de 3e kweekruimte
De oppervlakte voor beplanting in de 3e kweekruimte was 18,8 m2. Deze ruimte betrof een geruimde kweekruimte. In de berging werd een grote hoeveelheid met goederen aangetroffen die niet op een andere locatie in het huis thuis te brengen waren. Tevens stonden er in de kamer voor de centrale verwarming op de zolder een groot aantal kweekpotten die gezien de aantallen niet in de overige twee ruimtes geplaatst konden worden. In de berging werden er tevens houten platen aangetroffen met een zelfde ingangsconstructie als de kweekruimtes op de eerste en tweede etage. Na het fysiek terug plaatsen van deze platen bleek dat deze als afscheiding waren gebruikt. In de ruimte die er achter de houtenplaat ontstaan was, waren duidelijk sporen aanwezig van de bevestiging van apparatuur. Delen van de sporen waaronder de gaten in het plafond waren doormiddel van het dichten van de gaten geprobeerd niet zichtbaar te maken. De ophanging was alleen nog duidelijk te zien op de muren en het plafond. Tevens was er nog een kitrand zichtbaar op de plek waar de houten platen gestaan hadden. De apparatuur aangetroffen in de berging komt overeen met de aangetroffen ruimte op de begane grond. Het vaststellen van meerdere kweken is niet mogelijk geweest. Hierdoor is er in de voordeelsberekening in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met 1 kweek.
2. Verbalisant [verbalisant] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 24 augustus 2017 – zakelijk weergeven – het volgende gerelateerd [4] :
Op 23 augustus 2017 kreeg ik het verzoek om naar de [adres 2] te [plaats] te gaan. Op het genoemde adres staat de volgende persoon ingeschreven:
Achternaam: [veroordeelde]
Voornaam: [veroordeelde]
Geboren: [geboortedatum] 1990
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Het bleek dat op genoemd adres een hennepkwekerij met nog een aantal planten aanwezig
was.
Kweekruimte 1
De eerste kweekruimte was gelegen op de eerste etage. Ik zag dat er in totaal 190 potten in de ruimte stonden. Ik zag dat er geen planten meer in de potten stonden. Ik zag dat er
nog korte stelen boven de potgrond uitstaken.
Kweekruimte 2
De tweede kweekruimte was gelegen op de tweede etage. Ik zag dat er in totaal 190 potten in de ruimte stonden. Ik zag dat er geen planten meer in de potten stonden. Ik zag dat er
nog korte stelen boven de potgrond uitstaken.
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen wordt door de rechtbank uitgegaan van een kweekperiode van 24 maart 2016 tot 23 augustus 2017. Verder neemt de rechtbank de in het BOOM-rapport [5] genoemde kweekperiode van tien weken tot uitgangspunt. De rechtbank overweegt dat in het ontnemingsrapport ten aanzien van de eerste en de tweede kweekruimte wordt uitgegaan van respectievelijk zeven en zes eerder gerealiseerde oogsten. Nu in kweekruimte één echter geen data zijn aangetroffen voor een kweek in de periode van 5 juni 2016 tot en met 14 augustus 2016 (‘kweek 2’) en een kweek van 25 oktober 2016 tot en met 4 januari 2017 (‘kweek 4’), acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat in voornoemde kweekruimte op die twee data een eerdere kweek heeft plaatsgevonden. Ditzelfde geldt voor de in het ontnemingsrapport ten aanzien van de tweede kweekruimte vermelde ‘kweek 2’ (3 september 2016 tot en met 11 november 2016) en ‘kweek 4’ (20 januari 2017 tot en met 31 maart 2017). De rechtbank stelt ten aanzien van de op 23 augustus 2017 aangetroffen kweek (‘kweek 7’ voor kweekruimte 1 en ‘kweek 6’ voor kweekruimte 2) vast dat bij de verbalisant het vermoeden is ontstaan dat deze oogst is geript, omdat de deur van de woning openstond en door hem een grotendeels gerooide hennepkwekerij is aangetroffen. [6] De rechtbank acht daarom onvoldoende aanwijzingen aanwezig dat verdachte voordeel heeft genoten uit laatste kweek in kweekruimte één en in kweekruimte twee.
Gelet op het voorgaande zijn er naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat er in kweekruimte één en kweekruimte twee sprake is geweest van telkens vier eerder gerealiseerde oogsten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of kweekruimte drie voor hennepteelt is gebruikt als volgt. In de berging van de woning zijn door de verbalisant houten platen aangetroffen. In kweekruimte drie is op de plek waar de houten platen hebben gestaan een kitrand waargenomen. Nadat de verbalisant deze houten platen in kweekruimte drie heeft teruggeplaatst, is duidelijk geworden dat deze houten platen als afscheiding zijn gebruikt. De verbalisant heeft geconcludeerd dat in kweekruimte drie dezelfde ingangsconstructie is gebruikt als de ingangsconstructie in kweekruimte één en kweekruimte twee. In kweekruimte drie zijn tevens sporen zichtbaar van de bevestiging van apparatuur en de in de berging aangetroffen apparatuur past volgens de verbalisant in de ruimte van kweekruimte drie. In de berging zijn daarnaast een hoeveelheid kweekpotten aangetroffen die niet in de kweekruimte één en kweekruimte twee geplaatst konden worden. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, concludeert de rechtbank dat kweekruimte drie in het verleden tevens is gebruikt voor het telen van hennep. Nu het vaststellen van meerdere kweken niet mogelijk is geweest, is voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het voordeel van verdachte rekening gehouden met één eerder gerealiseerde oogst in kweekruimte drie.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengsten kweekruimte één en kweekruimte twee
Onduidelijk is gebleven wat de daadwerkelijke productiekosten en de verkoopprijs van de hennep zijn geweest, zodat de rechtbank bij de berekening van de omvang van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaat van de uitgangspunten uit het ontnemingsrapport en het in de bijlage opgenomen BOOM-rapport [7] .
De rechtbank volgt zodoende de berekening die is opgenomen in het ontnemingsrapport, met dien verstande dat bij de berekening van de opbrengsten en de kosten in het voordeel van verdachte wordt uitgegaan van het aantal van telkens 190 hennepplanten per oogst per kweekruimte. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het aantal plantenpotten dat de verbalisant in kweekruimte één en kweekruimte twee heeft aangetroffen.
De rechtbank volstaat met de hieronder weergegeven onderdelen uit het ontnemingsrapport waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontleend.
Voor de berekening van de opbrengst uit de hennepteelt wordt uitgegaan van het volgende:
  • in zowel kweekruimte één als in kweekruimte twee zijn door de verbalisanten telkens 190 plantenpotten aangetroffen;
  • de oppervlakte voor beplanting in de 1e kweekruimte was 12,7 m2;
- de oppervlakte voor beplanting in de 2e kweekruimte was 12,7 m2; [9]
  • per vierkante meter stonden er vijftien hennepplanten (190:12,7 m2 = 14,96 = 15). Met gebruikmaking van de uitgangspunten uit het BOOM-rapport is vastgesteld dat de opbrengst aan hennep per plant 28,2 gram is;
  • omdat de daadwerkelijke verkoopprijs niet kan worden vastgesteld is uitgegaan van het minimumbedrag dat in het BOOM-rapport wordt genoemd, te weten € 4.070,00 per kilogram;
  • het is aannemelijk geworden dat er per kweekruimte vier eerdere oogsten zijn geweest, zoals hiervoor reeds is overwogen.
Dit leidt tot de volgende berekening per kweekruimte:
* 190 hennepplanten x 28,2 gram = 5.358 gram = 5,358 kilogram;
* 5,358 kilogram x € 4.070,00 = € 21.807,06.
Dit brengt de bruto opbrengst per gerealiseerde oogst op: € 21.807,06.
De totale bruto opbrengst per kweekruimte is dan: € 21.807,06 x 4 (oogsten) = € 87.228,24.
De totale bruto opbrengst voor kweekruimte één en kweekruimte twee is dan: € 174.456,48 (= € 87.228,24 x 2).
Opbrengsten kweekruimte drie
Voor de berekening van de opbrengst uit de hennepteelt wordt uitgegaan van het volgende [10] :
  • in de kweekruimte zijn door de verbalisanten plantenpotten van 24 x 24 cm aangetroffen;
  • de oppervlakte voor beplanting in de kweekruimte was 18,8 m2;
  • per vierkante meter stonden er zestien hennepplanten. Met gebruikmaking van de uitgangspunten uit het BOOM-rapport is vastgesteld dat de opbrengst aan hennep per plant 27,7 gram is;
  • omdat de daadwerkelijke verkoopprijs niet kan worden vastgesteld is uitgegaan van het minimumbedrag dat in het BOOM-rapport wordt genoemd, te weten € 4.070,00 per kilogram;
  • het is aannemelijk geworden dat er in kweekruimte drie één eerdere oogst is geweest, zoals hiervoor reeds is overwogen.
Dit leidt tot de volgende berekening:
* 18,8 m2 x 16 hennepplanten x 27,7 gram = 8.322,16 gram = 8,332 kilogram;
* 8,332 kilogram x € 4.070,00 = € 33.911,24.
Dit brengt de bruto opbrengst op: € 33.911,24.
Kosten
Elektriciteitskosten:
De elektriciteit werd op illegale wijze afgenomen. Veroordeelde heeft de door [bedrijf] . in rekening gebrachte nota voldaan. De rechtbank zal daarbij het door verdachte betaalde bedrag voor het netverlies van het jaar 2016 en het jaar 2017 van € 7.103,64 alsnog in de berekening betrekken. [11]
Overige kosten kweekruimte één en kweekruimte twee, gebaseerd op het BOOM-rapport [12] :
De gemaakte kosten voor hennepstekken en de variabele kosten zijn gebaseerd op 190 plantenpotten per kweekruimte, Voor het overige volgt de rechtbank hetgeen ter zake van de kosten in het ontnemingsrapport is opgenomen.
Het voorgaande leidt tot de verder nog in mindering te brengen kosten per kweekruimte:
* afschrijvingskosten: € 200,00
* hennepstekken: € 723,90 (190 hennepplanten x € 3,81 per stek/plant)
* variabele kosten: € 737,20 (190 hennepplanten x € 3,88 per stek/plant)
Kosten per oogst per kweekruimte: € 1661,10
Uitgaande van vier oogsten voor een kweekruimte levert dat een (sub)totaal op van € 6.644,40.
De totale kosten voor kweekruimte één en kweekruimte twee zijn dan: € 13.288,80 (=€ 6.644,40 x 2).
Overige kosten kweekruimte drie, gebaseerd op het BOOM-rapport:
De rechtbank volgt hetgeen ter zake van de kosten in het ontnemingsrapport is opgenomen, met uitzondering van de kosten voor de hennepstekken en de variabele kosten per plant. Het rapport rekent op dat punt met 15 planten per m2, terwijl eerder werd uitgegaan van 16 planten per m2. De rechtbank zal daarom ook hier van 16 planten per m2 uitgaan [13] Er is door veroordeelde niets aangevoerd op grond waarvan van het ontnemingsrapport zou moeten worden afgeweken.
Het voorgaande leidt tot de verder nog in mindering te brengen kosten:
* Afschrijvingskosten: € 200,00
* Hennepstekken: € 1.143,00 (€ 3,81 per stek/plant)
* Variabele kosten: €1.164,00 (€ 3,88 per stek/plant)
Totaal aan kosten: € 2.507,00
Conclusie: het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor uiteen heeft gezet, wordt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de gerealiseerde oogsten geschat op een bedrag van:
1e kweekruimteBruto opbrengst 4 oogst(en) x € 21.807,06 € 87.228,24
Totale kosten 4 oogst(en) x € 1.661,10 € 6.644,40 -/-
2e kweekruimteBruto opbrengst 4 oogst(en) x € 21.807,06 € 87.228,24
Totale kosten 4 oogst(en) x € 1.661,10 € 6.644,40 -/-
3e kweekruimteBruto opbrengst 1 oogst(en) x € 33.911,24 € 33.911,24
Totale kosten 1 oogst(en) x € 2.368,58 € 2.507,00 -/-
Elektriciteitskosten € 7.103,64 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel €185.468,28
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 185.468,28.
3.3
Betalingsverplichting
Draagkracht
De rechtbank merkt allereerst op dat de draagkracht van de veroordeelde in beginsel pas aan de orde dient te worden gesteld in de executiefase. In de ontnemingsprocedure kan de draagkracht slechts reden zijn tot matiging van de betalingsverplichting wanneer het de rechtbank op het moment van beoordeling meteen duidelijk is dat de veroordeelde op dit moment en in de toekomst geen draagkracht heeft of zal hebben. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw, nu vooralsnog niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben.
Schending redelijke termijn
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnota bepleit dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot vermindering van het vast te stellen ontnemingsbedrag.
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere veroordeelde is gewaarborgd dat binnen een redelijke termijn op de ontnemingsvordering wordt beslist. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De rechtbank stelt vast dat het op 4 oktober 2017 gesloten proces-verbaal met procesdossier PL0900-2017259031 tevens het ontnemingsrapport van 2 oktober 2017 tegen verdachte bevat. Vanaf die datum kon de veroordeelde in redelijkheid verwachten dat tegen hem een ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. Voor deze termijnoverschrijding bestaat geen duidelijk aanwijsbare reden, zodat de rechtbank hiermee in matigende zin rekening zal houden bij de op te leggen betalingsverplichting. De rechtbank zal de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen verminderen met € 10.000,00.
De rechtbank stelt het bedrag dat door de veroordeelde dient te worden betaald aan de staat dan ook vast op
€ 175.468,28.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
-
stelthet bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 185.468,28;
-
legtde veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 175.468,28aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
-
bepaaltde duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. den Haan, voorzitter, mr. R.B. Eigeman en mr. D. Lunenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 februari 2022.
Mrs. Den Haan, Lunenburg en Weyers zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 4 oktober 2017, met registratienummer PL0900-2017259031, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 001 tot en met 175. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art 36e 2e lid Sr”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2020265979-1 (pagina’s 119 tot en met 175).
3.Pagina’s 119 tot en met 125.
4.Pagina’s 012 tot en met 015.
5.Pagina 183.
6.Pagina’s 094 en 095.
7.Pagina 166.
8.Pagina 120.
9.Pagina 122.
10.Pagina 166.
11.Pagina 074.
12.Pagina 184.
13.Pagina 124.