ECLI:NL:RBMNE:2022:1116

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
UTR - 21_3908
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek en de uitleg van het college over de openbaarmaking van documenten

In deze zaak heeft eiser op 7 december 2020 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om informatie over een melding die heeft geleid tot een adresonderzoek in het kader van de Basisregistratie Personen (BRP). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein heeft dit verzoek op 14 januari 2021 afgewezen, met de argumentatie dat het verzoek te beperkt was opgevat en dat de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie om het bezwaar gegrond te verklaren niet overgenomen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 1 maart 2022 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het college het Wob-verzoek te beperkt had uitgelegd en dat het niet alleen om BRP-informatie over de partner en dochter van eiser ging, maar om alle informatie die betrekking heeft op het BRP-onderzoek op zijn adres. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

De rechtbank benadrukte dat het college niet zonder meer kan volstaan met een integrale weigering van documenten, maar dat er mogelijkheden zijn om gegevens te anonimiseren. De rechtbank heeft partijen in overweging gegeven om in de periode tot het nieuwe besluit te kijken naar een praktische oplossing voor de openbaarmaking van de informatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3908
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.M. Brandenburger-Stroo),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Vogel).
Als derde-belanghebbenden nemen aan het geding deel
[derde belanghebbende 1]te [woonplaats] en
[derde belanghebbende 2]te [woonplaats] .

Procesverloop

Op 7 december 2020 heeft eiser een verzoek ingediend in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). In het besluit van 14 januari 2021 (primair besluit) heeft het college dit Wob-verzoek afgewezen. Eiser was het met dit besluit niet eens en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 24 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college aangegeven haar eerste besluit niet te wijzigen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft één van de op de zaak betrekking hebbende stukken (een melding) met een beroep op geheimhouding in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgestuurd. Eiser heeft toestemming gegeven aan de rechtbank om dit document in te zien.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college waren daarbij aanwezig. Na afloop van de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk op zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Waar gaat deze zaak over?
1. Er is een melding geweest over het adres van eiser en dat heeft geleid tot een adresonderzoek in het kader van de Basisregistratie Personen (BRP). De partner van eiser, [derde belanghebbende 2] , en zijn (meerderjarige) dochter, [derde belanghebbende 1] , zijn in dit onderzoek betrokken. Eiser wil informatie ontvangen over het onderzoek. Hij heeft de gemeente eerst, mede namens zijn partner en dochter, op 3 december 2020 verzocht om informatie over de melding die bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) is gedaan en de controleverslagen die naar aanleiding daarvan zijn opgesteld. Nadat hij van de gemeente de reactie kreeg dat er niet meer informatie kon worden verstrekt dan was opgenomen in een brief van 30 november 2020, heeft eiser een Wob-verzoek ingediend. Eiser heeft daarbij verzocht om informatie met betrekking tot de meldingen ten aanzien van de naleving van de BRP door zijn dochter en partner op zijn adres de [adres] in [woonplaats] . Hij heeft verzocht om alle documenten over de periode januari 2020 tot heden [1] . Hij wil in ieder geval alle documenten aan en van het college en de ODRU met betrekking tot de bewoningssituatie en/of het mogelijk niet naleven van de BRP op zijn adres.
2. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Eiser vraagt volgens het college namelijk om BRP-informatie over zijn partner en dochter en het college vindt dat het belang van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer van deze personen zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de documenten die op hen betrekking hebben.
3. Omdat eiser het niet eens was met deze beslissing heeft hij bezwaar ingesteld. De bezwaarschriftencommissie van de gemeente IJsselstein heeft dit bezwaar behandeld en een advies uitgebracht aan het college. De bezwaarschriftencommissie adviseert het college om de bezwaren gegrond te verklaren. Volgens de bezwaarschriftencommissie heeft het college het Wob-verzoek te beperkt opgevat door aan te nemen dat eiser alleen om documenten in het kader van de BRP vraagt die zien op zijn partner en dochter. Eiser verzoekt namelijk om alle documenten over de meldingen en in ieder geval alle documenten van en aan het college en de ODRU met betrekking tot de bewoningssituatie en/of het mogelijk niet naleven van de BRP op zijn adres. Het besluit is om die reden onzorgvuldig. Daarnaast vindt de bezwaarschriftencommissie dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en de bij het besluit betrokken belangen onvoldoende zijn afgewogen.
4. Het college heeft het advies van de bezwaarschriftencommissie niet overgenomen. Volgens het college heeft hij in eerste instantie het Wob-verzoek van eiser te ruim opgevat en niet – zoals de bezwaarschriftencommissie zegt – te beperkt. Het college verwijst daarvoor naar het bezwaarschrift van eiser waaruit zou blijken dat het Wob-verzoek alleen betrekking heeft op meldingen die zijn gedaan in het kader van de BRP. Vervolgens heeft het college aangegeven dat er één melding is, maar dat die melding niet openbaar gemaakt kan worden. De feiten in de melding zijn volgens het college sterk verweven met de (persoons)gegevens van de betrokken bewoners en ambtenaren. Na anonimisering blijft er geen redelijk leesbaar document over.
5. In beroep heeft eiser gesteld dat het college zijn Wob-verzoek te beperkt heeft uitgelegd. Bovendien heeft hij twijfels bij het standpunt van het college dat de melding niet gedeeltelijk openbaar kan worden gemaakt.
Omvang van het Wob-verzoek
6. De rechtbank vindt dat het college het Wob-verzoek van eiser te beperkt heeft uitgelegd door te zeggen dat het alleen op BRP-meldingen betrekking zou hebben. Uit het Wob-verzoek en de bezwaarprocedure (zoals ook op zitting is besproken) blijkt duidelijk dat eiser alle informatie wil die betrekking heeft op het BRP-onderzoek dat heeft plaatsgevonden op zijn adres over de periode januari 2020 tot 7 december 2020. Het gaat hem daarbij niet alleen om de meldingen. Ook gaat het hem niet om specifieke BRP-informatie over zijn partner of dochter. Het college had het Wob-verzoek van eiser in het besluit op bezwaar dan ook niet mogen beperken tot BRP-meldingen. Het besluit is om die reden onzorgvuldig en kan niet in stand blijven.
Integrale weigering melding
7. De rechtbank heeft – na toestemming van eiser – de melding die onder geheimhouding naar de rechtbank is gestuurd, ingezien. De rechtbank begrijpt dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat de melding privacygevoelige informatie bevat. Het college heeft daarom inderdaad een belangenafweging moeten maken tussen het belang van openbaarmaking en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. [2] Het college is echter vervolgens ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de melding integraal moet worden geweigerd. Er kan namelijk worden volstaan met het weglakken van bepaalde gegevens, zoals bijvoorbeeld de namen en adressen van personen. Het is niet zo dat het document daardoor onleesbaar wordt. De rechtbank vindt daarom dat ook op dit punt het besluit op bezwaar niet is stand kan blijven.
8. De rechtbank geeft verder nog aan het college mee dat bovenstaand uitgangspunt (dus het weglakken van gegevens voor zover die de persoonlijke levenssfeer raken) ook dient te gelden voor de overige mogelijke documenten die onder het Wob-verzoek vallen. Het college kan dus niet zonder meer volstaan met een integrale weigering op dossierniveau.
Praktische oplossing?
9. De rechtbank geeft partijen tot slot nog het volgende in overweging. Deze kwestie is ondertussen juridisch geworden en in het kader van de Wob geplaatst. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan de rechtbank niet anders dan het besluit op bezwaar vernietigen en het college de opdracht te geven om – met inachtneming van deze uitspraak – een nieuwe beslissing te nemen. Op zitting is echter ook besproken dat als de partner en dochter van eiser (of mogelijk eiser met een machtiging van hen) de informatie zouden opvragen, zij die mogen inzien. Dat geldt misschien ook wel voor de melding die het college tot nu toe heeft geweigerd openbaar te maken. De rechtbank geeft daarom partijen in overweging om in de periode die het college heeft om een nieuw besluit te nemen, met elkaar te bekijken of er tot deze – of een andere – praktische oplossing kan worden gekomen.
Conclusie
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat het college het Wob-verzoek ruimer moet opvatten, moet bepalen om welke documenten het gaat en vervolgens moet afwegen welke passages al dan niet openbaar kunnen worden gemaakt, ziet de rechtbank geen ruimte om de rechtsgevolgen in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. Het college moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2022 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van A. De Wit, griffier.
De griffier is verhinderd dit proces-
verbaal te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het moment van indiening van het Wob-verzoek op 7 december 2020.
2.Volgens artikel 10 lid 2, aanhef en onder e, Wob.