ECLI:NL:RBMNE:2022:1125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/3641
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie en toetsing Huisvestingsverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp. Eiser, een hartpatiënt, had verzocht om urgentie vanwege zijn medische situatie en de ongeschiktheid van zijn huidige woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 2 december 2020 was afgewezen en dat het bezwaar hiertegen op 27 juli 2021 ongegrond was verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de Huisvestingsverordening een algemeen verbindend voorschrift is en dat de gemeente bevoegd is om urgentieregels op te stellen. Eiser heeft aangevoerd dat de voorwaarden voor urgentie te strikt zijn en in strijd met de Huisvestingswet. De rechtbank oordeelt echter dat de gemeente de bevoegdheid heeft om deze regels vast te stellen en dat de voorwaarden niet onredelijk zijn, gezien de schaarste op de woningmarkt.

Eiser heeft verder betoogd dat hij niet in staat is om alternatieve woonoplossingen te vinden en dat zijn medische situatie niet is onderzocht. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij aan de randvoorwaarden voor urgentie voldoet. De rechtbank wijst erop dat eiser woningen heeft geweigerd en dat zijn argumenten voor deze weigeringen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank komt tot de conclusie dat de afwijzing van de aanvraag voor woningurgentie niet in strijd is met internationale verdragen of de Grondwet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Güngörmez),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A. van Marle, A. de Bruin en mr. D. Tjoen-A-Choy).

Procesverloop

In het besluit van 2 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om woningurgentie afgewezen.
In het besluit van 27 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Eiser heeft een aanvraag om woningurgentie ingediend. Eiser is hartpatiënt en de woning waar hij nu woont met zijn echtgenote en twee kinderen is te klein. Er is maar één slaapkamer, waardoor eiser in de woonkamer slaapt. Zijn gezondheid gaat achteruit door slaapgebrek.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Op de aanvraag van eiser is de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 van toepassing (de Huisvestingsverordening). In deze verordening staan de voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te kunnen komen. Voordat getoetst wordt aan de gronden voor urgentieverlening, wordt eerst bekeken of voldaan wordt aan de randvoorwaarden [1] . Verweerder is van oordeel dat eiser niet voldoet aan de volgende randvoorwaarden:
- aanvrager moet aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen;
- aanvrager reageert voldoende op bij het huishouden passende woningaanbiedingen in de hele regio;
- aanvrager heeft geen aanbiedingen van passende woningen geweigerd; en
- aanvrager moet aantonen dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om van de randvoorwaarden af te wijken en dat er dus niet wordt toegekomen aan verder onderzoek naar de omstandigheden en de vraag of er een grond is voor urgentieverlening [2] .
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
3. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van strijd met de Huisvestingswet, omdat de vereisten om voor urgentie in aanmerking te komen te strikt zijn. De urgentieregeling is in strijd met de eisen van subsidiariteit, effectiviteit en proportionaliteit. De gemeente moet ervoor zorgen dat de schaarste op de woningmarkt wordt opgeheven en heeft daarvoor onvoldoende gedaan.
4. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De Huisvestingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift. In een geschil over een besluit dat is genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift kan de vraag aan de orde worden gesteld of dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen (ook wel de exceptieve toetsing genoemd). De toetsing vindt plaats op de wijze als door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020 [3] .
5. De rechtbank is van oordeel dat de urgentieregeling uit de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet of algemene rechtsbeginselen. De rechtbank stelt vast dat in artikelen 12 en 13 van de Huisvestingswet is opgenomen dat de gemeenteraad in de Huisvestingsverordening een urgentieregeling kan opnemen. Uit de Memorie van Toelichting [4] volgt dat een urgentieregeling ook zonder schaarste op de woningmarkt noodzakelijk kan zijn en dat het stellen van urgentieregels wordt beschouwd als een beperkte inbreuk van vrijheid van vestiging. Daarnaast volgt daaruit dat het verweerder vrij staat om categorieën urgenten te benoemen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook de bevoegdheid om urgentieregels in de Huisvestingsverordening op te nemen. Eiser heeft tegen deze achtergrond onvoldoende concreet gemaakt waarom verweerder daarbij in de regelgeving geen beroep kan doen op de eigen verantwoordelijkheid van burgers, zoals het aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen, het aantonen dat er geen alternatieven zijn, het voldoende reageren en het niet weigeren van passende woonruimte. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden niet onredelijk zijn. Gelet op het beperkte woningaanbod mogen de voorwaarden streng zijn en mag veel worden gevraagd van degene die om urgentie verzoekt. En gelet op de omstandigheid dat een urgentieregeling ook zonder schaarste op de woningmarkt noodzakelijk kan zijn, ziet de rechtbank niet in dat verweerder moet onderbouwen wat hij doet om schaarste op de woningmarkt te voorkomen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet eiser aan de randvoorwaarden van de urgentieregeling?
6. Eiser heeft aangevoerd dat hem ten onrechte geen urgentie is verleend nu hij er alles aan heeft gedaan om zijn woonprobleem op te lossen. Er zijn geen alternatieven voor eiser. Verder kan verweerder eiser niet verwijten dat hij woningen niet heeft geaccepteerd. Deze voldeden immers niet aan zijn medische situatie. Verder is zijn medische situatie ten onrechte niet onderzocht door verweerder.
7. De rechtbank overweegt hierover dat vast staat dat eiser woningen heeft geweigerd. Dat de geweigerde woningen niet passend waren gelet op eisers gezondheidstoestand is niet onderbouwd. De overige redenen die eiser heeft aangevoerd om de woningen te weigeren, te weten de woning was niet gelegen in de gewenste woonomgeving, voldeed niet aan de woonwensen van zijn echtgenote, of bood geen groter woonoppervlak dan de huidige woning, zijn geen redenen om hem niet tegen te werpen dat hij woningen heeft geweigerd. Urgentieverlening is immers niet in het leven geroepen om te kunnen voldoen aan woonwensen. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat er geen alternatieven voor handen zijn; de enkele stelling dat er geen alternatieve oplossing is voor het woonprobleem is onvoldoende. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser onvoldoende heeft gereageerd op passende woningaanbiedingen. Eiser heeft in een jaar tijd maar 37 keer op een woning gereageerd. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de mededeling van verweerder dat er meer passend aanbod is geweest, waarop eiser had kunnen reageren. Dit betekent dat verweerder eiser terecht tegenwerpt dat hij niet aan alle randvoorwaarden voldoet.
8. Aan vier randvoorwaarden wordt niet voldaan en daarom heeft verweerder geen verder onderzoek hoeven doen naar de grond voor urgentie.
Is de afwijzing in strijd met internationale verdragen en de Grondwet?
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind door geen ondersteuning te bieden op het gebied van huisvesting. Hierbij dienen tevens de artikelen 17 en 31 van het Europees Sociaal Handvest (ESH) en artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM in aanmerking te worden genomen. Op verweerder rust een positieve verplichting om te zorgen voor voldoende huisvesting.
10. Over het betoog van eiser dat sprake is van een schending van de artikelen 17 en 31 van het ESH overweegt de rechtbank dat de bepalingen van het ESH niet een ieder verbindend zijn als bedoeld in artikel 94 van de Grondwet. Deze bepalingen zijn wat betreft inhoud onvoldoende concreet om daaraan rechten te kunnen ontlenen. Om die reden lenen deze bepalingen zich niet voor rechtstreekse toepassing door de rechter. Deze beroepsgrond van eiser kan daarom niet slagen.
11. Ook het beroep in dit kader op de uitspraken van het ECSR van 27 oktober 2009 inzake DCI tegen Nederland en van 25 oktober 2013 inzake CEC tegen Nederland (90/2013) slaagt niet, alleen al omdat aan uitspraken van het ESCR, die de verdragstaten niet rechtstreeks juridisch binden, ook geen aanspraken kunnen worden ontleend. Bovendien zien deze uitspraken van het ECSR, net als de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012, op de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen. Die situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiser, die immers legaal in Nederland verblijft en een woning heeft.
12. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. In dit geval gaat het om de vraag of, hoewel niet aan de vereisten daarvoor wordt voldaan, toch een urgentieverklaring moet worden verleend. In dat verband moet worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling. Zie de uitspraak van de ABRvS van 20 juli 2016 [5] .
13. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM, nu niet aannemelijk is gemaakt dat het voor eiser zonder urgentieverklaring niet mogelijk is om op enige wijze het gezinsleven uit te oefenen. Er doen zich in het geval van eiseres geen feiten of omstandigheden voor waaruit een positieve verplichting tot het verlenen van een urgentieverklaring voortvloeit. Verweerder heeft het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling, waarbij vanwege het woningtekort het uitgangspunt is dat slechts in zeer incidentele gevallen urgentie wordt verleend, in redelijkheid zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Daarbij heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de kinderen van eiser.
14. Verder bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de Grondwet is. In artikel 22, tweede lid, van de Grondwet is bepaald dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg van de overheid is. Deze bepaling brengt niet met zich dat de overheid voor alle burgers een woning moet garanderen. Van strijd met de Grondwet is daarom geen sprake. Bovendien heeft eiser op dit moment de beschikking over een woning.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
15. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Er is sprake van een schrijnende situatie en medische problematiek gerelateerd aan de woning. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Verweerder past de hardheidsclausule alleen toe in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht kan worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Een beleid van die strekking is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk gevonden. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het beleid van verweerder op dit punt onredelijk te vinden. De rechtbank overweegt dat uit wat eiser heeft aangevoerd wel kan worden afgeleid dat de woonsituatie niet ideaal is, maar niet dat de situatie levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Conclusie
16. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen.
17. Het beroep is ongegrond. Wat meer of anders is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr.M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 3.2 van de Huisvestingsverordening
2.Artikel 3.3 van de Huisvestingsverordening
4.Zie Kamerstukken II, 2009-2010, 32271, nr. 3.