ECLI:NL:RBMNE:2022:1131

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/3800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woning door gemeente Hilversum; motiveringsgebrek hardheidsclausule

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. Eiseres had een urgentieaanvraag ingediend omdat zij dakloos was geworden. De gemeente heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat er geen alternatieve woonoplossingen beschikbaar waren en dat zij niet heeft voldaan aan de strenge randvoorwaarden voor urgentie. Eiseres had in het verleden een bruikleenovereenkomst met haar ex-partner, maar deze was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende had gedaan om haar woonprobleem te voorkomen en dat haar persoonlijke omstandigheden niet leidden tot een onbillijke toepassing van de hardheidsclausule.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat er een motiveringsgebrek was in de beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Desondanks heeft de rechtbank besloten dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet was gebleken dat eiseres hierdoor in haar belangen was geschaad. De gemeente werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het griffierecht van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum,verweerder
(gemachtigde: R.W. van Manen).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de urgentieaanvraag van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De aanvraag
1. Eiseres heeft op 18 oktober 2020 verzocht om een urgentieverklaring, omdat zij buiten haar schuld om dakloos is geworden. Aan eiseres is in 2018 een woning ter beschikking gesteld door haar ex-partner. Eiseres probeerde een huurovereenkomst op schrift te krijgen, maar haar ex-partner ging daar niet mee akkoord. Wel is een bruikleenovereenkomst opgesteld, waardoor eiseres kosteloos in de woning kon verblijven. Uiteindelijk is de ex-partner van eiseres akkoord gegaan met het opstellen van een huurovereenkomst, echter enkel onder de voorwaarde dat eiseres met terugwerkende kracht huurtoeslag zou aanvragen. Eiseres heeft dit geweigerd, waardoor haar ex-partner de bruikleenovereenkomst heeft beëindigd en zij is ingetrokken bij haar moeder. Daarnaast is het door de psychische problemen van eiseres belangrijk dat zij zich in een stabiele woonsituatie bevindt, zodat haar behandeling kan worden voortgezet.

Het bestreden besluit

2. Verweerder heeft de urgentieaanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoet aan de voorwaarden onder artikel 3.2, eerste en vierde lid, van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019. Eiseres heeft niet aangetoond dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem. Niet is gebleken dat eiseres alle mogelijkheden heeft onderzocht. Gezien de overgelegde bruikleenovereenkomst van 29 augustus 2018, lag het in rede dat eiseres deze periode zou gebruiken om een alternatieve woonruimte te vinden. Aangezien eiseres wist of kon weten dat de woning een tijdelijke oplossing was, had zij ook een andere woning kunnen zoeken. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen. Eiseres heeft verklaard dat zij langer in de woning mocht wonen indien zij een opleiding zou volgen. Eiseres heeft de keuze gemaakt om dit niet te doen, wat er toe leidt dat niet wordt voldaan aan de (zeer strenge) randvoorwaarden die zijn opgesteld om in aanmerking te komen voor een urgentie. Tot slot overweegt verweerder dat de persoonlijke omstandigheden van eiseres niet maken dat de hardheidsclausule, op grond van artikel 4.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening, op eiseres wordt toegepast. Verweerder heeft daartoe meegewogen dat eiseres tweemaal is uitgenodigd voor een hoorzitting, maar ervoor heeft gekozen om haar situatie niet nader toe te lichten op zitting, en zij daarnaast pas vier maanden na het indienen van bezwaar aanvullende stukken heeft overgelegd.
Randvoorwaarden
3. Eiseres voert aan dat zij wel voldoet aan de voorwaarde onder artikel 3.2, vierde lid, van de Huisvestingsverordening, omdat zij naar oplossingen heeft gezocht voor haar woonprobleem. Eiseres heeft zich ingespannen om andere woonruimte te krijgen en is daarin in zekere mate beperkt door haar psychische toestand. Daarnaast heeft eiseres zich ingespannen om de bruikleenovereenkomst om te zetten in een huurovereenkomst. Daarmee is eiseres er vanuit gegaan dat zij afdoende in haar woonbehoefte zou voorzien. Verder voert eiseres aan dat zij ook voldoet aan de voorwaarde onder artikel 3.2, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, omdat zij heeft aangetoond dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen. Het verwijt van verweerder dat eiseres de woning op basis van de bruikleenovereenkomst langer had kunnen betrekken als zij een opleiding was gaan volgen, is ver gezocht. De opleiding was immers duur en eiseres zou daar geen tegemoetkoming voor kunnen krijgen. Daarnaast passeert verweerder het feit dat de ex-partner van eiseres de bruikleenovereenkomst wenste te beëindigen op basis van het verwijt dat eiseres niet te goeder trouw zou zijn door de overeenkomst onder te willen brengen in de beschermde status van het huurrecht.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres niet voldoet aan de algemene voorwaarden onder artikel 3.2, eerste en vierde lid, van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiseres niet heeft aangetoond dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen. De rechtbank acht daartoe van belang dat eiseres met haar ex-partner en tevens bruikleengever een lange relatie heeft gehad en heeft verklaard dat hij haar zowel lichamelijk als geestelijk mishandeld heeft, maar zij er desondanks toch voor heeft gekozen om in de woning te verblijven zonder contract of enige vorm van zekerheid. Dat eiseres geprobeerd heeft om de bruikleenovereenkomst om te zetten in een huurovereenkomst is onvoldoende om aan te nemen dat zij er alles aan heeft gedaan om het woonprobleem te voorkomen. Eiseres heeft immers, zonder enig resultaat te hebben geboekt, toch besloten om in de woning te blijven. Daarnaast heeft de ex-partner tweemaal per brief aangegeven de bruikleenovereenkomst te willen opzeggen, waardoor eiseres kon weten dat zij op enig moment het huis uit zou kunnen worden gezet en daarom op zoek moest gaan naar een andere oplossing. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiseres niet heeft aangetoond dat er geen, of al dan niet een tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij pogingen heeft ondernomen om een alternatieve oplossing te vinden. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij naar meerdere alternatieven heeft gezocht, maar zij voor In Between Places, het Leger des Heils, en de vrouwenopvang niet in aanmerking kwam. Eiseres heeft tevens gezocht naar kamers, maar haar psychische situatie maakt het lastig om iets vinden. Hiermee heeft eiseres echter onvoldoende laten zien, dat zij voldoet aan de voorwaarde dat er geen alternatieve oplossing is voor het woonprobleem. Zij heeft immers in het geheel geen bewijs overgelegd van de door haar ondernomen pogingen. Ook heeft eiseres met wat is overgelegd niet aangetoond dat verweerder deze randvoorwaarde niet heeft mogen tegenwerpen vanwege haar medische situatie.
Hardheidsclausule
5. Verder heeft eiseres aangevoerd dat haar persoonlijke omstandigheden wel leiden tot onevenredige hardheid indien geen urgentie wordt verleend. De psychische problemen van eiseres worden immers in stand gehouden door haar woonprobleem. Daarbij is het misplaatst van verweerder om gevolgen te verbinden aan het feit dat eiseres van het horen ter zitting heeft afgezien.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de door eiseres aangevoerde persoonlijke omstandigheden niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Uit het dossier blijkt immers dat eiseres lijdt aan PTSS, ADHD, autisme en een angststoornis. Daarnaast is de EMDR-therapie tijdelijk stopgezet, omdat eiseres zich niet in een stabiele woonsituatie bevindt. Door in het besluit geen overweging te wijden aan de persoonlijke omstandigheden van eiseres, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet maken dat de hardheidsclausule op eiseres wordt toegepast. Dit leidt tot een motiveringsgebrek. De rechtbank ziet echter aanleiding om het vastgestelde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat niet is gebleken dat eiseres door dit gebrek in haar belangen is geschaad. Verweerder heeft alsnog in het verweerschrift en ter zitting een aanvullende motivering gegeven. Eiseres heeft ter zitting haar persoonlijke omstandigheden nader toegelicht door aan te geven dat de gemeente haar een WMO-indicatie heeft afgegeven en dat zij een coach heeft die haar helpt waar het kan. Verder gaat het niet goed met haar en voelt zij zich al langer dan tien jaar afgezonderd van de wereld. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het belangrijk is voor eiseres om een stabiele woonomgeving te hebben, haar behandelingen voort te zetten en weer deel uit te maken van de maatschappij, heeft eiseres onvoldoende onderbouwd waarom de hardheidsclausule op haar situatie dient te worden toegepast. Eiseres heeft met deze verklaringen en de informatie over haar medische situatie immers niet aangetoond dat sprake is van een onvoorziene en onbillijke toepassing van het beleid en ook niet dat er sprake is van een levensbedreigende, dan wel daarmee vergelijkbare situatie noch dat zij in een zeer afwijkende situatie verkeert vergeleken met andere woningzoekenden die zich ook in moeilijke situaties bevinden. Verweerder heeft daarom in redelijkheid de hardheidsclausule niet hoeven toepassen.
Conclusie
7. Omdat de rechtbank het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeert, verklaart zij het beroep ongegrond.
8. De rechtbank ziet in de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding om verweerder op te dragen het door eiseres betaalde griffierecht te voldoen.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder ook vanwege toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,–;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,– te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.