ECLI:NL:RBMNE:2022:1132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/4304
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woning door gemeente; geen hardheidsclausule van toepassing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande moeder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres had een urgentieaanvraag ingediend voor woningtoewijzing, omdat zij en haar minderjarig kind dakloos dreigen te raken na de scheiding van haar ex-partner. De gemeente heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Amersfoort 2020-1. De rechtbank heeft de afwijzing van de urgentieaanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodsituatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigde.

Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet verwijtbaar is aan de ontstane situatie en dat zij en haar kind wel degelijk dakloos dreigen te worden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom zij afstand heeft moeten doen van de echtelijke woning en dat haar ex-partner, die ook verantwoordelijk is voor de zorg van het kind, in een woning verblijft. De rechtbank oordeelt dat de gemeente voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind en dat de situatie van eiseres niet zodanig bijzonder is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: S. Aallouch en mr. H. Maaijen)

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de urgentieaanvraag van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 21 december 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door [A] van [advocatenkantoor] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

De aanvraag
1. Eiseres heeft op 1 april 2021 een urgentieaanvraag ingediend omdat zij en haar minderjarig kind geen vast woonadres meer hebben sinds de scheiding met haar ex-partner. Eiseres heeft namelijk afstand moeten doen van de echtelijke woning, omdat zij niet voldoende draagkracht heeft om het huis alleen te financieren. Het hoofdverblijf van het kind is bij eiseres, maar omdat zij tot op heden geen eigen woonruimte heeft kunnen vinden, verblijft eiseres samen haar kind vooral bij haar moeder, kennissen en soms in een hotel. De moeder van eiseres wil dat eiseres en haar kind maar tijdelijk bij haar inwonen, waardoor eiseres en haar kind op korte termijn dakloos dreigen te raken, aldus eiseres.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 19, derde lid, aanhef en onder c en in het verlengde daarvan artikel 19, vierde lid, aanhef onder f, van de Huisvestingsverordening Amersfoort 2020-1 (Huisvestingsverordening) om voor urgentie in aanmerking te komen. Er is geen sprake van een situatie dat het aantoonbaar is dat het minderjarige kind zonder urgentie dakloos wordt en eiseres dan wel haar partner niet de mogelijkheid heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen en niet over andere zelfstandige woonruimte kan beschikken. Uit het overgelegde echtscheidingsconvenant van 22 januari 2021 blijkt dat eiseres en haar ex-partner beiden belast zijn met het ouderlijk gezag over hun kind. De ex-man van eiseres is daarom medeverantwoordelijk voor de huisvesting van het kind. De ex-partner van eiseres heeft in [plaats] een driekamerwoning met zijn nieuwe partner, waardoor niet wordt aangenomen dat het kind zonder urgentie dakloos dreigt te worden. Daarnaast heeft eiseres niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de woning van haar moeder zal moeten verlaten. Verder is de ontstane situatie aan eiseres verwijtbaar op grond van artikel 17, negende lid, onder c, van de Huisvestingsverordening. Uit de overgelegde akte van ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid van 15 september 2020 blijkt dat eiseres blaam treft voor het afstand doen van de echtelijke woning. Eiseres is daarom medeverantwoordelijk voor het ontstaan van het huidige woonruimteprobleem. Tot slot overweegt verweerder dat er geen sprake is van een zodanige noodsituatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.
Voorwaarden
3. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van verwijtbaarheid in de zin van artikel 17, negende lid, onder c, van de Huisvestingsverordening. Eiseres heeft toegelicht waarom zij niet in de echtelijke woning heeft kunnen blijven wonen, omdat zij anders met veel schulden achter zou blijven en het risico zou lopen om uitgezet te worden en omdat zij onvoldoende draagkracht heeft om de woning zelf te financieren. Daarnaast voldoet eiseres wel aan de voorwaarde onder artikel 19, derde lid, van de Huisvestingsverordening, omdat zij en haar kind dakloos dreigen te raken. Verweerder heeft zich daarbij ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij en haar ex-partner co-ouderschap zijn overeengekomen. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt dat het hoofdverblijf van het kind bij eiseres is, haar ex-partner financieel bijdraagt aan de zorg van hun kind en dat het kind om de week een weekend bij zijn vader verblijft. Daarnaast blijkt uit de overgelegde schriftelijke verklaring van haar ex-partner dat hij niet de volledige zorg voor het kind op zich kan nemen en niet wil afwijken van hetgeen is overeengekomen in het echtscheidingsconvenant. Ten onrechte stelt verweerder dat het kind, in afwijking van het ouderschapsplan, bij zijn vader kan gaan wonen. Verweerder heeft daarbij geen rekening gehouden met het feit dat het de wens is van haar kind om bij eiseres te wonen, hij naar school gaat in [woonplaats] en daar zijn vrienden heeft. Doordat eiseres en haar kind geen vaste verblijfsplaats hebben, ontstaat er veel verwarring en onrust bij het kind. Verweerder heeft daarom het belang van haar minderjarige kind onvoldoende in zijn besluitvorming betrokken.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te komen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het woonprobleem (deels) verwijtbaar is aan eiseres. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd waarom zij afstand heeft moeten doen van de echtelijke woning. Uit het dossier is immers gebleken, en tevens ter zitting door eiseres bevestigd, dat zij na het aflossen van de hypotheek een bedrag van € 30.000,- toebedeeld heeft gekregen, waarvan zij na aftrek van schulden een bedrag van € 23.000,- heeft overgehouden. Eiseres heeft echter niet onderbouwd waarom zij met dit bedrag geen alternatieve woonruimte heeft kunnen vinden. Verder is niet gebleken dat eiseres en haar kind dakloos dreigen te dragen. De ex-partner van eiseres heeft bij brief van 4 mei 2021 verklaard door zijn werktijden niet in de woonbehoefte van zijn kind te kunnen voorzien. Deze verklaring ontslaat de ex-partner van eiseres echter niet van zijn verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor zijn kind, waaronder ook het regelen van onderdak valt. Uit het ouderschapsplan van januari 2021 volgt ook dat eiseres en haar ex-partner gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind uitoefenen. Het ligt daarom op weg van beide ouders om onderling afspraken te maken over hoe de zorg van hun kind in de huidige situatie wordt verdeeld en of het kind eventueel (tijdelijk) meer dagen in de week bij zijn vader kan verblijven. Daarbij heeft verweerder in zijn beoordeling voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind. Ondanks de afwijzing van het verzoek om een urgentieverklaring, kan eiseres nog steeds voor haar kind zorgen indien zij met hem bij haar moeder, dan wel elders verblijft, dan wel indien het kind bij haar ex-partner verblijft. Daarnaast is niet gebleken dat het kind zich niet meer in zijn eigen omgeving kan begeven en van school moet veranderen, door afwijzing van de urgentie. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de situatie waarin eiseres zich bevindt verre van ideaal is, is niet gebleken dat het minderjarige kind door afwijzing van de urgentie dakloos dreigt te worden noch dat zijn belangen onvoldoende zijn betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
5. Tot slot voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de situatie van eiseres en haar kind niet als een zodanige noodsituatie beschouwt dat toepassing aan de hardheidsclausule kan worden gegeven. Omdat eiseres niet meer elke dag bij haar moeder kan verblijven, overnacht zij samen met haar kind ook in hotels. In de toekomst zal dit betekenen dat eiseres bij een opvang overnachtingen voor haar en haar zoon zal moeten regelen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de situatie ten tijde van de besluitvorming heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. De hardheidsclausule is een uitzondering op de uitzondering en wordt daarom slechts in zeer bijzondere gevallen toegepast. Verweerder heeft mogen vinden dat daarvan in dit geval geen sprake is. Eiseres onderscheidt zich immers onvoldoende van anderen die door echtscheiding of relatie beëindiging in eenzelfde positie terecht zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij van belang dat de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken ook heeft bepaald dat de urgentieregeling niet is bedoeld om na een scheiding of relatiebeëindiging op een gewenste manier uitoefening te kunnen geven aan het gezinsleven. Verder is zoals hiervoor reeds overwogen van belang dat niet is gebleken dat het kind van eiseres dakloos dreigt te raken nu het ook een onderkomen heeft bij zijn vader en vader wordt geacht zijn verantwoordelijkheid hierin te nemen. Verder is niet gebleken van andere zeer bijzondere omstandigheden. De door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn daarom onvoldoende om het niet toepassen van de hardheidsclausule onredelijk te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.