8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst en aard van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met twee anderen, schuldig gemaakt aan een overval op een kantoorwinkel, te weten [winkel] in Almere. Hij is de winkel ingegaan en heeft één van de medewerkers van de winkel bij haar schouder vastgepakt en gedwongen naar het magazijn te lopen. Zijn mededaders hadden een alarmpistool en een bijl vast. Achterin de winkel hebben de overvallers andere aanwezige medewerkers op hun knieën laten zitten en gedwongen de waarderuimte te openen en waardevolle Apple-goederen aan hen te overhandigen, waarna verdachte een meegenomen hoeslaken hiermee heeft gevuld. Later is gebleken dat het ging om een grote hoeveelheid telefoons, laptops en tablets met een totale waarde van ongeveer € 12.000,-. Verdachte is er vervolgens met zijn mededaders vandoor gegaan.
Door deze handelwijze heeft verdachte laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans goederen en eigendommen en voor de lichamelijke integriteit van anderen. Samen met zijn mededaders heeft hij de slachtoffers veel angst aangejaagd en uit de aangiftes blijkt ook hoe intimiderend deze overval voor hen is geweest. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat gewelddadige overvallen, al helemaal als deze op klaarlichte dag plaatsvinden, de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten. De rechtbank acht dit alles zeer ernstig en vindt het bovendien zorgelijk dat verdachte, die nog jong is, zich aan een dergelijke feit schuldig heeft gemaakt en dat alles kennelijk om er zelf financieel op vooruit te gaan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 februari 2022. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens een woninginbraak tot een werkstraf voor de duur van 100 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage van 26 oktober 2021, opgemaakt door B. Meijer, GZ-psycholoog.
Uit voornoemde psychologische rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, met antisociale en borderline kenmerken, een normoverschrijdende gedragsstoornis, ADHD, lage intellectuele vaardigheden en een stoornis in cannabisgebruik. Tevens zijn relatie/opvoedingsproblemen ouder(s)-kind en hechtings- en traumagerelateerde problemen vastgesteld. Deze stoornissen speelden ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde een rol. Indien het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard, dan is het advies om het ten laste gelegde feit aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen, aldus de GZ-psycholoog.
De rechtbank neemt deze conclusie over en volgt dit advies. De rechtbank zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen ten aanzien van het bewezen verklaarde feit.
Voor wat betreft de aan verdachte op te leggen straf blijkt uit de psychologische rapportage dat verdachte een stabiele basis van ondersteuning nodig heeft om zich positief te kunnen ontwikkelen, in de vorm van een langdurig hulpverlenings(woon/begeleidings-)traject. Dat traject dient zich te richten op zijn psychopathologie, gedrag, relaties, verslavings-, opleiding/werk- en omgevingsproblemen, waarbij aangesloten wordt bij de gezonde aspecten van zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Om tot ontwikkeling te komen, is het nodig om verdachte kaders te bieden, in te zetten op lage verwachtingen, rekening te houden met zijn lage cognitieve vaardigheden en zwakke executieve functies, maar bovenal aan te sluiten bij zijn motivatie om aan zijn toekomst te werken, aldus de GZ-psycholoog. Er wordt geadviseerd een straf op te leggen in combinatie met een voorwaardelijke strafkader met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich laat behandelen en zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit een intensief (ambulant) behandeltraject inhoudt, zoals de Waag Topzorg, verslavingszorg en/of een woonbegeleidingstraject zoals Multipluszorg.
In navolging van de Pro Justitia-rapportage hebben de Jeugdbescherming Amsterdam en de Raad voor de Kinderbescherming eveneens gerapporteerd over hun bevindingen en een strafadvies gegeven, zoals opgenomen in de rapportages van respectievelijk 10 en 11 maart 2022.
De Raad voor de Kinderbescherming kan zich vinden in het advies van de GZ-psycholoog. Indien verdachte schuldig wordt bevonden ten aanzien van het ten laste gelegde feit, acht de Raad voor de Kinderbescherming een geheel voorwaardelijke jeugddetentie de meest passende reactie op het delict gedrag van verdachte. Indien de ernst van het delict een geheel voorwaardelijke straf niet toelaat, kan aanvullend een onvoorwaardelijke werkstraf worden overwogen. Daarnaast adviseert de Raad voor de Kinderbescherming het voortzetten van toezicht en begeleiding. Het continueren van het huidige traject, waaraan verdachte tot op heden goed meewerkt en ook van lijkt te profiteren, is van belang om de positieve ontwikkeling voort te zetten en herhaling te voorkomen. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de rechtbank verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte (1) zal meewerken aan verblijf bij Multipluszorg, of een soortgelijke instelling, (2) zal meewerken aan de behandeling bij Boomerang Zorg, dan wel De Waag (Topzorg), of een soortgelijke instelling/behandeling, (3) zal meewerken aan alle hulpverlening die de jeugdbescherming noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt meewerken aan verslavingszorg, (4) zal meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding, (5) zal meewerken aan Elektronische Controle (in combinatie met een locatieverbod voor Almere), welke wordt voortgezet tot aan het moment dat verdachte weer een volledige dagbesteding heeft en (6) zich zal houden aan het contactverbod met de medeverdachten.
Jeugdbescherming Amsterdam, zo blijkt uit het evaluatieverslag opgemaakt naar aanleiding van het schorsingstoezicht dat op 2 juli 2021 is gestart, adviseert in navolging van de Pro Justitia-rapportage, aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, waaronder een verblijf bij Multipluszorg en verdere behandeling bij Boomerang Zorg/De Waag. Sinds het begin van het schorsingstoezicht heeft Jeugdbescherming gezien dat verdachte zich heeft ingezet om zich aan zijn voorwaarden te houden en is ook zichtbaar geworden dat er meer dan voorheen sprake is van intrinsieke motivatie bij verdachte om mee te werken aan behandeling. De grootste zorg die Jeugdbescherming op dit moment heeft is het ontbreken van een dagbesteding, nu verdachte per 1 december 2021 zijn baan is kwijt geraakt.
Ter terechtzitting van 15 maart 2022 heeft de deskundige G. Visser in aanvulling op haar rapportage van 10 maart 2022 verklaard dat verdachte meer dan voorheen bereid is om naar zichzelf te kijken en verantwoordelijkheid te nemen. Verdachte heeft kaders en grenzen nodig, die met het huidige traject worden gewaarborgd. Indien verdachte opnieuw gedetineerd raakt, zal dit naar verwachting van Jeugdbescherming een negatieve invloed op de ontwikkeling van verdachte hebben. Bovendien zou hij zijn plek bij Multipluszorg verliezen. Het is positief dat verdachte heden ter terechtzitting heeft verklaard een nieuwe baan te hebben gevonden. Het niet opnemen van de voorwaarde van Elektronische Controle komt daarmee in beeld, maar de nieuwe baan is nog niet gecontroleerd, wat maakt dat een slag om de arm gehouden moet worden, aldus G. Visser.
De op te leggen straf
De oriëntatiepunten die landelijk voor de straftoemeting (LOVS) zijn vastgesteld gaan bij een overval op een winkel uit van een jeugddetentie voor de duur van vier maanden. Strafverzwarende omstandigheden, zoals de aard en ernst van het fysieke letsel, bedreiging met een wapen of het georganiseerde karakter van de groep, zijn hier nog niet in meegenomen. De ernst van het feit vraagt om het opleggen van een forse jeugddetentie.
Verdachte heeft, in tegenstelling tot zijn twee medeverdachten, niet lang in voorarrest verbleven. Het bevel tot voorlopige hechtenis is na 19 dagen voorarrest geschorst onder voorwaarden. Verdachte heeft dit, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, als een kans gezien, die hij, zo is de rechtbank gebleken, ook heeft gegrepen. Het traject waar verdachte nu in zit lijkt hem goed te doen en recidive te voorkomen. Gelet daarop acht de rechtbank het in belang van zowel verdachte als de maatschappij dat dit traject niet wordt doorbroken door aan verdachte een jeugddetentie op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht overschrijdt.
Gelet op de ernst van het feit en de strafverzwarende omstandigheden (verdachte handelde samen met anderen, twee van de drie verdachten waren bewapend, de overval vond plaats op klaarlichte dag waardoor meerdere mensen er getuige van zijn geweest ) enerzijds, en anderzijds de persoon van verdachte zoals hiervoor is omschreven, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie passend en geboden is. Dit betekent dat verdachte niet weer in detentie zal worden geplaatst, maar dat hij wel – naast de voorwaardelijke jeugddetentie – een forse taakstraf zal moeten verrichten. Het is de rechtbank echter gebleken dat de verdachte niet 18 maar 19 dagen in voorarrest heeft verbleven. Het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie zal daarom worden vastgesteld op 161 in plaats van 162 dagen.
Voor wat betreft de bijzondere voorwaarden die aan de proeftijd zullen worden verbonden overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank zal aan de proeftijd niet de voorwaarde van Elektronische Controle en het locatieverbod voor Almere verbinden. Uit de toelichting ter zitting door de deskundige is gebleken dat dit locatieverbod voornamelijk wordt gebruikt om de tijden te controleren waarop verdachte bij Multipluszorg aanwezig moet zijn. Dit betreft dus een ander doel dan waarvoor een locatieverbod is bedoeld. Daarnaast is ter terechtzitting naar voren gekomen dat verdachte ook door Multipluszorg zelf wordt gecontroleerd door middel van een digitale sleutel. De rechtbank sluit zich daarom aan bij het standpunt van de officier van justitie dat dit locatieverbod dient te komen vervallen. Teneinde tegemoet te komen aan de slachtoffers zal de rechtbank wel aan verdachte een contactverbod opleggen met de slachtoffers. Ten aanzien van de voorwaarde dat verdachte moet meewerken aan alle hulpverlening die de jeugdbescherming noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt meewerken aan verslavingszorg en/of een middelenverbod en het meewerken aan urinecontroles, heeft Jeugdbescherming Amsterdam ter terechtzitting verklaard dat deze voorwaarde ziet op verslavingszorg. De rechtbank zal ook voor wat betreft deze voorwaarde de officier van justitie volgen en de voorwaarde specificeren als hierna te melden.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest waarvan 161 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan dit voorwaardelijk deel zal de rechtbank de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van de elektronische controle en het locatieverbod voor Almere. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen jeugddetentie opleggen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.