Uitspraak
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
4 januari 2019 ziek meldde.
WIA-uitkering.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, die zich op 4 januari 2019 ziek meldde, aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Na het bereiken van de maximale WW-uitkeringsduur op 18 januari 2019, ontving hij een uitkering op basis van de Ziektewet. Op 18 januari 2021 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd bij het Uwv, dat de aanvraag beoordeelde door middel van dossieronderzoek en gesprekken met eiser. De verzekeringsarts stelde een functionele mogelijkhedenlijst (FML) op, waarin de arbeidsbeperkingen van eiser werden vastgelegd. De arbeidsdeskundige van het Uwv duidde vervolgens drie functies die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen vervullen, en berekende dat eiser 22,63% arbeidsongeschikt was.
Op 5 mei 2021 besloot het Uwv dat eiser niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop een nieuw onderzoek volgde. De arts bezwaar en beroep paste de FML aan, wat leidde tot een nieuwe beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, die nu op 18,33% werd vastgesteld. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond bij besluit van 25 oktober 2021, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank behandelde de zaak op 7 maart 2022 en oordeelde dat het Uwv op zorgvuldige wijze had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat de medische beoordeling onjuist was, wat hij niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen aan de eisen voldeden en dat de arbeidsdeskundige de juiste functies had geselecteerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor eiser geen recht had op een WIA-uitkering en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.