ECLI:NL:RBMNE:2022:1160

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/5078
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die tot 1 november 2019 als verkoper/administratief medewerker werkte, een uitkering ontvangen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 20 april 2020 ziekgemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft eiser vanaf 20 juli 2020 een Ziektewet (ZW)-uitkering toegekend. Na een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft het Uwv op 4 augustus 2021 besloten de ZW-uitkering per 11 augustus 2021 te beëindigen, omdat eiser weer in staat zou zijn zijn werkzaamheden te hervatten. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar op 10 december 2021 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 7 maart 2022 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig met zijn buurman, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, mits deze rapportages zorgvuldig zijn opgesteld, geen tegenstrijdigheden bevatten en begrijpelijk zijn. Eiser voerde aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en onvoldoende informatie heeft opgevraagd bij de neuroloog. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende medische informatie had en dat de rapportage voldeed aan de gestelde voorwaarden.

De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser per 11 augustus 2021 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5078
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituutwerknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. Wildeboer).

Inleiding

Eiser heeft tot 1 november 2019 gewerkt als verkoper/administratief medewerker voor 40 uur per week. Eiser heeft vervolgens een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Eiser heeft zich op 20 april 2020 vanuit de WW ziekgemeld. Het Uwv heeft aan eiser vanaf 20 juli 2020 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. Bij besluit van 4 augustus 2021 (primair besluit) heeft het Uwv het recht op een ZW-uitkering met ingang van 11 augustus 2021 beëindigd, omdat eiser vanaf die datum weer zijn arbeid als verkoper/administratief medewerker kan verrichten.
Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Er heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. In het besluit van 10 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen met zijn buurman [A] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is aanwezig [B] , werkzaam bij het Uwv.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
- zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
- bevatten geen tegenstrijdigheden; en
- zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Medische kant van het besluit – zorgvuldigheid
2. Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte heeft afgezien van lichamelijk onderzoek, terwijl eiser daarom heeft verzocht. Eiser voert verder aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd bij de neuroloog. Volgens eiser is de ontvangen informatie van de huisarts dermate summier dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nadere vragen aan de huisarts had moeten stellen of eiser zelf had moeten onderzoeken op een fysiek spreekuur. Uit pagina 2 van de rapportage van 9 december 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn overwegingen heeft gebaseerd op de mantelzorg die eiser verricht, terwijl volgens eiser niet is uitgevraagd waaruit de mantelzorg bestaat.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 23 juni 2021 van de hoogste rechter in dit soort zaken [1] is overwogen dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit de feiten voorvloeien. Daarom zal volgens de CRvB indien de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, in de bezwaarfase van de procedure een louter dossieronderzoek niet volstaan. De zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar brengt volgens de CRvB verder met zich dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien indien de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
4. Toegepast op deze zaak stelt de rechtbank vast dat hier geen sprake is van een situatie dat slechts dossieronderzoek is gedaan. Er vond op 13 juli 2021 een telefonisch spreekuur met de primaire arts plaats. Vervolgens heeft de primaire arts eiser opgeroepen voor een fysiek spreekuur op 4 augustus 2021, waarbij ook lichamelijk onderzoek is verricht. De primaire arts heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, omdat hij van mening was over voldoende informatie te beschikken.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en heeft op 4 oktober 2021 een telefonisch spreekuur gehouden. Naar aanleiding van dat spreekuur heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de huisarts van eiser. De huisarts van eiser heeft hier bij brief van 21 november 2021 op gereageerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact en het verrichten van lichamelijk onderzoek tijdens de bezwaarfase geen toegevoegde waarde heeft. Zij geeft hierover in de medische rapportage van 9 december 2021 aan dat zij de beschikking heeft over medische informatie vanuit de behandelend sector. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de medische rapportage van 9 december 2021 dat de informatie van de huisarts in de heroverweging is betrokken. De stelling van eiser dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep meer informatie bij zijn huisarts had moeten opvragen volgt de rechtbank niet. Het is namelijk aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep om te beoordelen of er voldoende medische gegevens zijn om de beperkingen vast te stellen. In dit geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat er voldoende medische informatie beschikbaar was. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Er is ook niet gesteld of gebleken dat er medische klachten zijn gemist. Bovendien bleek niet uit de informatie van de huisarts dat eiser onder behandeling was van de neuroloog, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen aanleiding heeft hoeven zien om bij de neuroloog nadere informatie in te winnen. Er staan verder geen tegenstrijdigheden in de rapportage en deze is voldoende begrijpelijk. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit op deze rapportage mocht baseren.
Ten aanzien van de mantelzorg overweegt de rechtbank dat eiser verwijst naar wat de primaire arts daarover heeft vermeld. Met het Uwv is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 9 december 2021 de mantelzorg niet heeft meegenomen in de overwegingen. Ook op die grond is er dus geen sprake van een onzorgvuldig onderzoek.
Medische kant van het besluit: inhoudelijke medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat zijn medische klachten zijn toegenomen. Ter onderbouwing heeft eiser een brief van neuroloog [C] van 24 januari 2022 overgelegd. Ter zitting heeft eiser verder aangevoerd dat bij de vaststelling van zijn beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat eiser veel pijnstillers gebruikt.
6. De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van 9 december 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat rekening is gehouden met het feit dat eiser pijnstilling slikt, maar desondanks wordt eiser in staat geacht om zijn functie verkoper/administratief medewerker uit te voeren.
Met betrekking tot de door eiser gestelde toename van klachten en de brief van neuroloog [C] van 24 januari 2022 overweegt de rechtbank dat het in deze zaak gaat om de vraag of eiser ten tijde van de datum in geding, te weten 11 augustus 2021, zijn arbeid als verkoper/administratief medewerker kon uitvoeren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rugklachten van eiser bij de beoordeling betrokken. Het is ook de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om de klachten te vertalen in beperkingen bij het uitvoeren van werkzaamheden. Eiser heeft in beroep geen objectiveerbare medische informatie overgelegd, die aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling.
Conclusie
7. Het Uwv heeft terecht heeft bepaald dat eiser per 11 augustus 2021 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
9. De rechter heeft op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep (CRvB) uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.