ECLI:NL:RBMNE:2022:1270

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
UTR 22/736
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een woning door de burgemeester op basis van artikel 174a van de Gemeentewet na beschieting

Op 5 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, bewoners van een woning in Hilversum, bezwaar maakten tegen de sluiting van hun woning door de burgemeester. De sluiting was gebaseerd op artikel 174a van de Gemeentewet, na een beschieting van de woning op 25 november 2021. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van ernstige gedragingen in of op het erf van de woning die een sluiting rechtvaardigden. De burgemeester had de woning gesloten om de openbare orde te herstellen, maar de beschieting vond van buitenaf plaats en kon niet worden gezien als een gedraging in of op het erf. Bovendien ontbrak het aan concrete informatie over overlast veroorzaakt door de bewoners. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning niet in overeenstemming was met de voorwaarden van artikel 174a en dat verzoekers recht hadden om terug te keren naar hun woning. De voorzieningenrechter schorste het besluit van de burgemeester en droeg hem op de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/736

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de burgemeester van de gemeente Hilversum, verweerder

(gemachtigden: mr. V. Groeneveld en P. Defferding),
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting
Woningcorporatie Het Gooi en Omstrekenuit Hilversum (gemachtigden: M. Koppenberg en N. Bouferra).

Waar gaat deze zaak over?

1. Verzoekers huren de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Zij wonen daar samen met drie van hun volwassen zoons en met hun negenjarige dochter. In de nacht van 24 op 25 november 2021 is de woning meerdere keren beschoten. De burgemeester heeft de woning daarop met spoed op 25 november 2021 gesloten voor de duur van twee weken. De burgemeester heeft daarbij verwezen naar de bestuurlijke rapportage van de politie van 25 november 2021.
2. Op 8 december 2021 is deze bestuurlijke rapportage door de politie aangevuld met nieuwe informatie. Naar aanleiding van die nieuwe informatie heeft de burgemeester op 9 december 2021 besloten de woning voor zes maanden te sluiten. Verzoekers waren het met deze twee besluiten van de burgemeester niet eens en hebben daartegen bezwaar gemaakt. Ook hebben ze op 21 februari 2022 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 1 maart 2022 heeft er een regiezitting plaatsgevonden, waarbij er is gesproken over het al dan niet stopzetten van het – door de gemeente geregelde en betaalde – tijdelijke verblijf van verzoekers en hun dochter in een hotel. Op de zitting werd duidelijk dat verzoekers en hun dochter tot aan deze uitspraak in het hotel mogen blijven.
3. Op 21 maart 2022 heeft de commissie bezwaarschriften een advies aan de burgemeester gegeven. De burgemeester heeft op 22 maart 2022 – onder verwijzing naar dat advies – besloten het bezwaar van verzoekers gegrond te verklaren, maar de sluiting op basis van een aanvullende motivering in stand te laten. In het besluit heeft de burgemeester verder onder meer verwezen naar de bestuurlijke rapportage en de – in de tussentijd door de politie opgestelde – vier aanvullingen daarop (samen: de bestuurlijke rapportages). De derde aanvulling is – met een beroep op geheimhouding in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – aan de rechtbank verstuurd. Op 23 maart 2022 heeft de rechtbank het verzoek om geheimhouding toegewezen.
4. Verzoekers hebben diezelfde dag (pro forma) beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de burgemeester, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank. Op 24 maart 2022 heeft er een tweede zitting plaatsgevonden. Verzoekers en hun gemachtigde, de gemachtigden van de Woningcorporatie en de gemachtigden van de burgemeester waren daarbij aanwezig. Op de zitting hebben verzoekers toestemming gegeven aan de voorzieningenrechter om de derde aanvulling op de bestuurlijke rapportage in te zien.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

Hoe wordt een verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld?
5. In het geval van een verzoek om voorlopige voorziening lopende de beroepsprocedure kan de voorzieningenrechter ervoor kiezen om ook onmiddellijk uitspraak te doen op het beroep. De voorzieningenrechter doet dat hier niet, omdat verzoekers de gronden van beroep nog willen aanvullen. De voorzieningenrechter bekijkt daarom in deze procedure alleen of het nodig is om een voorlopige voorziening te treffen in afwachting van de uitspraak in de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter beoordeelt in dat verband of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Ook weegt zij de belangen van partijen bij het al dan niet treffen van een voorlopige voorziening. De beoordeling van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepsprocedure niet.
Heeft de burgemeester de woning mogen sluiten?
6. De burgemeester heeft de woning gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. Dat artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om een woning te sluiten als – kort gezegd – door gedragingen in of op het erf bij de woning de openbare orde wordt verstoord of er een ernstige vrees voor een dergelijke verstoring is. Uit de geschiedenis van totstandkoming van dit artikel en de rechtspraak [1] volgt dat daarbij moet worden gedacht aan overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate worden bedreigd. Aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet de burgemeester aannemelijk maken dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf ernstige gedragingen voordoen en dat daardoor verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen.
7. De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester – op basis van wat er nu ligt – niet aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan sprake is. De aanleiding voor de sluiting van de woning was de beschieting op 25 november 2021. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze beschieting zonder meer kan worden aangemerkt als een ernstige verstoring van de openbare orde. Het is daarom begrijpelijk dat de burgemeester het nodig vond om in te grijpen en de veiligheid en rust in de straat te herstellen. Dat betekent echter niet dat de burgemeester op grond van artikel 174a van de Gemeentewet bevoegd was de woning te sluiten. De beschieting gebeurde namelijk van buitenaf richting de woning en kan dus niet worden gezien als een gedraging in of op het erf bij de woning.
8. De burgemeester heeft verder ook geen concrete gedragingen in of op het erf bij de woning genoemd die voor een (ernstige vrees voor een) verstoring van de openbare orde zouden hebben gezorgd. Dit staat niet in de besluiten en ook niet in de bestuurlijke rapportages. Een enkel vermoeden van de burgemeester en de politie dat de beschieting verband houdt met gedragingen van de bewoners vanuit de woning, is – gelet op het hierboven geschetste toetsingskader – onvoldoende. Datzelfde geldt voor de vermelding in de bestuurlijke rapportages van het bestaan van justitiële documentatie en registraties/antecedenten van bewoners van de woning in de politiesystemen (wat door verzoekers overigens wordt betwist). Wat hier verder ook van zij: verzoekers zeggen in ieder geval terecht dat dit zonder nadere duiding, zoals bijvoorbeeld de aard, de datum en de plaats van een strafrechtelijk verwijt, niets zegt over concrete gedragingen die in of op het erf bij de woning zouden hebben plaatsgevonden en/of nog steeds plaatsvinden. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 april 2017 [2] , waaruit volgt dat de persoon van de bewoner van de te sluiten woning of zijn/haar positie niet kan worden gezien als gedraging in de zin van artikel 174a van de Gemeentewet. Dat is ook niet zo als het aannemelijk is dat de acties gericht op de woning (in de zaak bij de Afdeling ging het om het gooien van explosieven) verband houden met de bewoner(s) van die woning.
9. Daarnaast heeft de burgemeester weliswaar genoemd dat de bewoners van de woning veel overlast veroorzaken in de buurt, maar de burgemeester heeft ook dit niet geconcretiseerd. Zo blijkt uit de besluitvorming en de bestuurlijke rapportages niet wat de bewoners dan precies zouden hebben gedaan, waar, wanneer en of het daarmee gaat om ernstige overlast die zich met grote regelmaat en langdurig voordoet. De enkele vermelding dat er veel overlast wordt ervaren door buurtbewoners en de bevestiging daarvan door de Woningcorporatie is – gezien de hoge eisen die aan het inzetten van de sluitingsbevoegdheid op grond van artikel 174a van de Gemeentewet worden gesteld – onvoldoende.
10. Dat betekent kortom dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 174a van de Gemeentewet. De burgemeester heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook – op basis van wat er nu ligt – niet in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. De voorzieningenrechter denkt daarom dat het beroep kans van slagen heeft en het besluit op bezwaar in beroep geen stand zal houden.
Moet er een voorlopige voorziening worden getroffen?
11. De burgemeester heeft een zwaarwegend belang bij het beschermen van de levens van verzoekers, hun kinderen en de buurtbewoners. Daarvan is de voorzieningenrechter zich bewust. Tegelijkertijd vindt de voorzieningenrechter het wel relevant dat de besluitvorming en de bestuurlijke rapportages geen actuele en concrete informatie bevatten op grond waarvan het aannemelijk is dat er op dit moment een vrees bestaat voor een nieuwe beschieting of andere verstoring van de openbare orde. De voorzieningenrechter begrijpt dat de situatie lastig is in te schatten zolang er geen duidelijkheid is over de daders en hun motieven bij de beschieting, maar daar staat tegenover dat met de sluiting een grote inbreuk wordt gemaakt op het woonrecht van verzoekers. Bovendien heeft de sluiting ingrijpende gevolgen voor hen en hun dochter. Gelet daarop had het op de weg van de burgemeester gelegen om met concrete en actuele informatie te onderbouwen dat er op dit moment (circa vier maanden na de beschieting) nog steeds een vrees voor een nieuwe verstoring is. Dat heeft de burgemeester – ook met de aanvullende motivering in het besluit op bezwaar – niet gedaan. Daarnaast vindt de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat er door buurtbewoners overlast van de bewoners van de woning wordt ondervonden, niet opweegt tegen het zwaarwegend belang van verzoekers om met hun dochter te kunnen terugkeren naar de woning.
12. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst en de voorlopige voorziening treft dat het besluit op bezwaar en het verlengingsbesluit van 9 december 2021 wordt geschorst tot de uitspraak op het beroep. Dat houdt in dat er op dit moment geen grondslag meer is voor de sluiting van de woning en verzoekers dus terug kunnen naar huis. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. Ook krijgen verzoekers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. De burgemeester moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.5 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1,5 punt voor het verschijnen op de zittingen). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit van 9 december 2021 tot de uitspraak op het beroep;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie onder meer Kamerstukken II 1996/97, 24 699, nr. 13 en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO5718, en van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:923.