Beoordeling door de rechtbank
3. Een verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Dit is geregeld in artikel 19 van de Ziektewet.
4. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van (verzekerings-)artsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
bevatten geen tegenstrijdigheden;
zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Voldoet de medische beoordeling aan de drie voorwaarden?
5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit in de eerste plaats aan de hand van de
rapportage van 8 september 2021 van de arts bezwaar en beroep K.S. Blankestijn en de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.G.E. Jansen-Bots. Uit deze rapportage blijkt dat dossiergegevens zijn bestudeerd en op 8 september 2021 een hoorzitting via MS Teams is gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep het besluit volledig heroverwogen. Verder is in de rapportage eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe de beoordeling tot stand is gekomen. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiser voert aan dat de combinatie van zijn klachten tot een verminderde duurbelastbaarheid leidt. Volgens eiser heeft de bezwaarverzekeringsarts beoordelingspunt 3.5.1 van de FML onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zwaar in aanmerking genomen. Alleen de allergie voor huisstofmijt en pollen worden genoemd, terwijl het juist gaat om gassen en rook. Hierdoor worden relevante beperkingen niet geduid die wel van invloed zijn op de geschikte functies. In dat verband wijst eiser erop dat hij een vrijstelling heeft voor het dragen van een mondmasker in verband met de coronamaatregelen, vanwege zijn respiratoire aandoeningen en kortademigheid.
7. Daarnaast verwijst eiser naar de rapportage van [organisatie] van 15 juli 2021. Volgens eiser zijn de door [organisatie] beoordeelde beperkingen niet adequaat door de bezwaarverzekeringsarts in de beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts had namelijk op zijn minst per rubriek moeten benoemen of weerleggen waarom hij bijvoorbeeld wel zijn hoofd kan draaien (beoordelingspunt 4.15 van de FML), niet een verminderd inspanningsvermogen heeft en wel meer dan 2 uren per dag kan werken. Verder vindt eiser het opvallend dat in de rapportage van [organisatie] niet eens de beperkingen zijn benoemd die de verzekeringsarts Raktoe bij de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling van
14 december 2020 beschrijft. Het gaat dan om de allergie, respiratoire aandoening, bronchitis, astma en de respiratoire belemmeringen die kunnen ontstaan bij het werken in een omgeving met longprikkelende stoffen.
8. De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep onvoldoende rekening hebben gehouden met de beperkingen van eiser. De rechtbank legt dat als volgt uit. Uit de rapportage van 8 september 2021 van arts bezwaar en beroep K.S. Blankestijn en verzekeringsarts bezwaar en beroep J.G.E. Jansen-Bots blijkt dat zij aanvullende beperkingen in de FML hebben aangenomen ten opzichte van de primaire verzekeringsarts. Het gaat dan om beoordelingspunt 2.12.2, vanwege de verminderde psychische spankracht, de angststoornis en somberheidsklachten van eiser en beoordelingspunt 3.8.1, vanwege de allergie van eiser voor huisstofmijt en graspollen. Daarnaast is de toelichting bij beoordelingspunt 1.8.4 aangepast, inhoudende dat bij een functie minder dan één keer per week deadlines of productiepieken moet zijn. Verder is de toelichting bij beoordelingspunt 3.5.1 niet overgenomen, aangezien deze niet specifiek genoeg is.
9. De rechtbank stelt vast dat de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep in de aanvullende rapportage van 7 december 2021 zijn ingegaan op de beroepsgronden van eiser. Zij geven aan dat de rapportage van [organisatie] al in de bezwaarfase werd meegewogen en dat zij zich aansluiten bij de conclusie in de rapportage van 14 december 2020 van de primaire verzekeringsarts S.A.S. Raktoe. Volgens de primaire verzekeringsarts zijn de problemen van eiser met longprikkelende stoffen niet specifiek genoeg. Daarom zijn deze klachten niet overgenomen. Verder verwijzen de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep naar hun eerdere rapportage van 8 september 2021, waarin is uitgelegd dat vanuit de aard en ernst van de pulmonale problematiek niet is te verklaren dat enkel het inademen van geuren bij eiser leidt tot een toename van astmatische klachten. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar de bevindingen van de longarts. De longarts heeft een allergische astma bij eiser vastgesteld, bij een allergie voor huisstofmijt en gras met normalisering van de longfunctie na start met inhalatiemedicatie. De longarts heeft geen hyperreactiviteit van de longen bij het inademen van ‘geurtjes’ vastgesteld. De (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep concluderen daarom dat hiervoor geen beperking in de FML kan worden aangenomen. Daarbij merken zij op dat zelfs in geval eiser hier last van zou hebben, dit wordt onderdrukt met de inhalatiemedicatie. Uit voorzorg hebben de (verzekerings-)artsen in de bezwaarfase beperkingen aangenomen ten aanzien van blootstelling aan bijtende dampen, waardoor in voldoende mate rekening is gehouden met stof, gas, rook en dampen. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
10. De rechtbank oordeelt dat de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep ten aanzien van de beoordeling van [organisatie] terecht hebben opgemerkt dat hierbij niet de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid en het verzekeringsgeneeskundig beoordelingskader is gehanteerd. De rapportage van [organisatie] is daarom niet goed te vergelijken met de bevindingen en conclusies van de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep.
11. Ten aanzien van de fibromyalgie bij eiser is er volgens de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep medisch gezien geen reden om daartoe beperkingen aan te nemen. In de rapportage van 8 september 2021 wordt hierover vermeld dat de klachten worden onderhouden door verschillende omstandigheden, zoals gewenning, inactiviteit, bekrachtiging door de sociale context en/of miscognities over de aard van de aandoening. De primaire verzekeringsarts heeft hier rekening mee gehouden in het voordeel van eiser. Dit wordt niet door de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep teruggedraaid, omdat hiermee overbelasting zal worden voorkomen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen.
12. Verder zien de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep geen reden voor het aannemen van een urenbeperking conform de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. De rechtbank oordeelt dat deze conclusie gemotiveerd is onderbouwd. De (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep geven namelijk aan dat geen sprake is van een aanzienlijke energetische beperking die volgt uit de aard en ernst van de aandoeningen. Ook is bij eiser geen duidelijk verhoogde rustbehoefte. Ondanks zijn vermoeidheidsklachten blijkt uit het dagverhaal van eiser dat hij overdag niet structureel slaapt. Ook uit preventieve overwegingen is geen urenbeperking aangewezen. Wel wordt eiser beperkt geacht ten aanzien van ’s nachts werken (beoordelingspunt 6.1.2), zodat zijn dag- en nachtritme niet wordt verstoord.
13. Ten aanzien van de psychische klachten geven de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep aan dat dit qua aard en ernst niet zodanig is dat eiser beperkt moet worden geacht om aan een kleine groep leiding te geven, mede omdat eiser gedurende langere tijd in staat was om mantelzorgtaken voor zijn vrouw te verrichten en hij op dat moment geen behandeling onderging. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
14. De rechtbank stelt vast dat eiser geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die twijfel zaait over de medische rapportage van de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen hun conclusies. Dat betekent dat de medische beoordeling juist is. De beroepsgronden slagen niet.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
15. Eiser voert aan dat de geduide functies ongeschikt zijn, vanwege de deadlines en productiepieken. Ook kan hij niet aan een kleine groep leiding geven, omdat hij depressief is, een kort lontje heeft en er agressieregulatie problematiek speelt. De functie van printplaatmonteur is ongeschikt, vanwege rook en gassen. De functie van printplaatmonteur en stikster is ongeschikt, vanwege stof en geur.
16. Op de zitting heeft eiser in aanvulling hierop nog toegelicht dat bij de uitoefening van de functie van chauffeur heftruck zaagstof in de werkomgeving aanwezig kan zijn, waarbij een mondmasker gedragen kan worden. Eiser heeft echter een vrijstelling voor het dragen van een mondmasker in verband met de coronamaatregelen en is beperkt ten aanzien van beoordelingspunt 3.5.1. Stof rook, gassen en dampen van de FML. Deze functie is daarom ongeschikt.
17. De rechtbank overweegt dat de FML van 8 september 2021 het uitgangspunt is van de arbeidsdeskundige beoordeling . In de rapportage van 9 september heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep D.J. de Valk de functie van productiemedewerker (SBC-code 111071) verworpen omdat sprake is van een forse, boven normale fysieke belasting. De functie van medewerker handsolderen (SBC-code 267051) is verworpen, omdat de in de werkomgeving voorkomende soldeerdampen als zeer prikkelend kunnen worden ervaren, ondanks dat het een lage concentratie betreft. Verder is de functie van Medewerker gordijnen (SBC-code 111160) verworpen, omdat eiser minder dan één keer per week een deadline of productiepiek kan hanteren en bij deze functie sprake is van wekelijkse deadlines vanwege spoedleveringen.
18. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de schatting gebaseerd op de functie van Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Chauffeur heftruck
(SBC-code 111270) en Textielproductenmaker (SBC-code 111160). Binnen de SBC-code 111160 is de functie van Stikster (in tegenstelling tot Medewerker gordijnen) door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wel als passend geacht en daarom geselecteerd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de conclusie dat hierbij de belastbaarheid van eiser ten aanzien van deadlines of productiepieken (niet meer dan één keer per week) wordt overschreden, aangezien deze functie is geduid met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) naar aanleiding van de door de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep aangepaste FML.
19. Op de zitting heeft het Uwv medegedeeld dat weliswaar bij de functie van chauffeur heftruck zaagstof in de werkomgeving kan voorkomen, maar dat dit wezenlijk anders is dan het inademen van bijtende dampen zoals chloor waar de beperking op beoordelingspunt 3.5.1 van de FML op ziet. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
20. Voor het overige heeft eiser tegen de arbeidsdeskundige beoordeling medische argumenten aangevoerd. Aangezien de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling juist is, moet eiser deze functies kunnen uitoefenen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de arts bezwaar en beroep overleg heeft gehad en bij de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling gemotiveerd is toegelicht waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. De beroepsgronden slagen niet.
Verzoek om benoeming onafhankelijke medisch deskundige
21. Eiser verzoekt om benoeming van een onafhankelijke en deskundige verzekeringsarts.
22. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. De informatie uit de behandelend sector (huisarts, psycholoog, longarts en de traumachirurg) is kenbaar door de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep bij de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van eiser betrokken. Er zijn geen aanwijzingen dat medische informatie ontbreekt. Daarmee is in dit geval voldaan aan het vereiste van een gelijke procespositie. Uit het arrest ‘Korošec’ volgt niet dat de rechter uit een oogpunt van “equality of arms” gehouden zou zijn een medisch deskundige te benoemen in de situatie waarin de (verzekerings-)artsen bezwaar en beroep de informatie van de behandelaars inzichtelijk bij de beoordeling heeft betrokken, zoals hier aan de orde is. Tot slot twijfelt de rechtbank niet, zoals ook hiervoor is overwogen, aan de juistheid van de medische beoordeling. Ook daarin bestaat dus geen reden voor het inschakelen van een onafhankelijke medisch deskundige. Het verzoek van eiser wordt daarom afgewezen.