ECLI:NL:RBMNE:2022:1370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/5205
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieaanvraag woning op basis van Huisvestingsverordening en hardheidsclausule

In deze zaak heeft eiseres, na haar scheiding op 25 november 2020, een aanvraag ingediend voor urgentie bij Het Vierde Huis om een woning te verkrijgen. Het college van burgemeester en wethouders van Almere heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Almere 2019. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 15 november 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 16 maart 2022 is de zaak behandeld. Eiseres heeft een brief overgelegd van haar geestelijke gezondheidszorg, waarin haar psychische klachten worden besproken. Het college heeft deze brief buiten beschouwing gelaten, wat de rechtbank onterecht vond. De rechtbank oordeelde dat de brief wel degelijk relevant was voor de beoordeling van het beroep, maar dat het college terecht had vastgesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed. Eiseres had niet voldoende gedaan om haar woonprobleem op te lossen, zoals het zoeken naar kamerbewoning.

De rechtbank heeft ook de toepassing van de hardheidsclausule beoordeeld. Eiseres stelde dat zij vanwege haar psychische problemen en de situatie van haar dochter recht had op een urgentieverklaring. De rechtbank erkende de moeilijke situatie van eiseres, maar oordeelde dat het college de hardheidsclausule terecht niet had toegepast. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een persoonlijke noodsituatie die een uitzondering rechtvaardigde op de regels van de Huisvestingsverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.F. Wienen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiseres is op 25 november 2020 gescheiden van haar toenmalige partner. Bij de scheiding is de afspraak gemaakt dat haar ex-partner de woning krijgt en dat eiseres en haar ex-partner samen het ouderlijk gezag over hun dochter [dochter] behouden. Het hoofdverblijf van [dochter] zal bij eiseres zijn. Eiseres is daarom op zoek gegaan naar een nieuwe woning. Zij heeft op 9 december 2020 een aanvraag ingediend bij Het Vierde Huis [1] om haar urgentie te verlenen voor het verkrijgen van een woning.
2. Het college heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres was het niet eens met dit besluit en heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eiseres heeft het college bij besluit van 15 november 2021 ongegrond verklaard. Volgens het college komt eiseres niet in aanmerking voor een urgentieverklaring, omdat zij niet aan de algemene voorwaarden uit de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening) voldoet. Zij heeft er namelijk niet alles aan gedaan om het probleem op te lossen. [2] Aangezien haar ex-partner de woning behoudt, is er onderdak voor hun dochter. Beide ouders hebben bovendien het ouderlijk gezag, dus er kunnen verdere afspraken gemaakt worden over de verdeling van de zorg voor [dochter] . Dat betekent volgens het college dat eiseres haar woonprobleem had kunnen oplossen met kamerbewoning. Het college vindt verder dat er geen aanleiding is om de hardheidsclausule toe te passen en eiseres – hoewel ze niet aan de algemene voorwaarden voldoet – alsnog een urgentieverklaring te verlenen.
3. Eiseres is het oneens met het besluit van het college en heeft beroep ingesteld. Dit beroep is op 16 maart 2022 – via beeldverbinding – op zitting behandeld. Eiseres en de waarnemer van haar gemachtigde, mr. A.G. Ton, en de gemachtigden van het college waren daarbij aanwezig.

Het oordeel van de rechtbank

Medische stukken
4. Eiseres heeft in aanloop naar de zitting een brief van 30 november 2021 van [geestelijke gezondheidszorg] [plaats] aan haar huisarts ingediend. In die brief wordt ingegaan op het psychologisch onderzoek dat op 23 november 2021 bij eiseres is gedaan naar aanleiding van klachten die zij al enige tijd had. Op de zitting is gesproken over deze brief. Het college heeft toen aangegeven dat deze brief van na het besluit op bezwaar dateert en dat de brief daarom buiten beschouwing moet blijven, ook al gaat de brief over klachten die eiseres al tijdens de bezwaarfase had. Dit standpunt van het college is onjuist. Eiseres heeft in bezwaar aangegeven dat zij psychische klachten heeft. Ze heeft ter onderbouwing daarvan in de bezwaarfase een e-mail overgelegd waaruit blijkt dat ze is doorverwezen naar [geestelijke gezondheidszorg] [plaats] . Er is daarna een intake en een onderzoek geweest, wat heeft geleid tot de brief van 30 november 2021. De brief geeft met andere woorden dus een nadere onderbouwing van de klachten van eiseres. Eiseres mag een dergelijke onderbouwing ook nog in de beroepsfase overleggen. Hoewel de rechtbank uiteraard begrijpt dat het college de brief niet in het besluit op bezwaar van 15 november 2021 heeft kunnen betrekken, betekent dat niet dat de brief in de beroepsfase geen rol meer kan spelen.
5. De vraag is vervolgens wat de rechtbank met deze brief moet doen. Het college heeft op zitting aangegeven dat als hij de brief tijdens de bezwaarfase had gehad, die zou zijn voorgelegd aan een externe commissie die vervolgens beoordeelt of er aanleiding is om een nader medisch advies te vragen. Ook heeft het college aangegeven dat eiseres in februari van dit jaar een nieuwe urgentieaanvraag heeft ingediend op medische gronden. In die procedure zal de brief sowieso worden voorgelegd aan de externe commissie. Gelet daarop, meent de rechtbank dat er geen aanleiding is om het college in het kader van deze beroepsprocedure op te dragen ook de externe commissie in te schakelen. Wel zal de rechtbank de brief betrekken bij haar verdere beoordeling van het beroep.
Algemene voorwaarden
6. De rechtbank vindt dat het college terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de algemene voorwaarden uit de Huisvestingsverordening voldoet. Eiseres heeft niet alles gedaan om het probleem op te lossen. Zo had zij namelijk bijvoorbeeld op zoek kunnen gaan naar kamerbewoning. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze dat (voldoende) heeft gedaan. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat zij haar woonprobleem op een andere manier heeft geprobeerd op te lossen. Dat er bij de echtscheiding de afspraak is gemaakt dat het hoofdverblijf van [dochter] bij eiseres zal zijn, maakt dat niet anders. Het college heeft namelijk terecht opgemerkt dat beide ouders het ouderlijk gezag over [dochter] hebben en dat de ex-partner van eiseres de echtelijke woning behoudt. [dochter] heeft dus onderdak. Bovendien is niet gebleken dat de situatie bij de ex-partner van eiseres onveilig is voor [dochter] . Het is misschien een minder wenselijke situatie voor eiseres en haar dochter, maar dat is onvoldoende reden om te zeggen dat eiseres niet naar kamerbewoning op zoek kan gaan of tot een andere oplossing voor haar woonprobleem kan komen.
7. Omdat eiseres niet voldoet aan een algemene voorwaarde uit de Huisvestingsverordening, heeft het college terecht geconcludeerd dat eiseres in principe niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt.

Hardheidsclausule

8. Het is vervolgens de vraag of het college eiseres op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring had moeten verlenen. Eiseres vindt dat zij daarvoor in aanmerking komt. Zij kampt met psychische problematiek en het is voor haar onmogelijk om – zoals het college voorstelt – buiten [plaats] een woning te zoeken. Zij heeft namelijk alleen binding met [plaats] en komt er daardoor buiten [plaats] niet tussen. Daarnaast heeft het college volgens eiseres onvoldoende oog gehad voor het belang van [dochter] om bij haar moeder te kunnen wonen. [3] [dochter] ligt steeds vaker met haar vader in de clinch en dat heeft zijn weerslag op haar geestelijke toestand.
9. De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor het feit dat eiseres zich in een vervelende en onzekere situatie bevindt. Toch vindt de rechtbank dat het college eiseres niet op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring hoeft te verlenen. Het college heeft toegelicht dat hij de hardheidsclausule zeer terughoudend en alleen bij uitzonderlijke persoonlijke noodsituaties toepast, om te voorkomen dat urgent woningzoekenden een te groot beslag leggen op het woningaanbod. Deze terughoudende toepassing van de hardheidsclausule vindt de rechtbank niet onredelijk. De hardheidsclausule vormt namelijk een ‘uitzondering op de uitzondering’. De Huisvestingsverordening geeft regels voor een eerlijke verdeling van beschikbare sociale woonruimte in [plaats] . Dat is nodig omdat er een tekort aan betaalbare huurwoningen is. De urgentieregels maken op die regels een uitzondering als er sprake is van persoonlijke noodsituaties. De hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering.
10. Het college heeft kunnen oordelen dat in het geval van eiseres geen sprake is van een persoonlijke noodsituatie. Dat zij psychisch erg veel last ondervindt van haar situatie, zoals onder andere blijkt uit de brief van 30 november 2021, maakt – hoe vervelend ook – niet dat er een noodsituatie is. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat het moeilijk is om een woning buiten [plaats] te vinden. Tot slot vindt de rechtbank dat het college wel voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [dochter] . Zoals de rechtbank hierboven al heeft gezegd, is het misschien – zoals eiseres zegt – minder wenselijk dat [dochter] bij haar vader woont, maar er is geen sprake van een onveilige situatie die maakt dat [dochter] bij haar moeder moet wonen. Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd dat [dochter] geestelijke toestand dusdanig onder druk staat dat zij niet bij haar vader kan wonen.
Conclusie
11. De rechtbank vindt dat het college de urgentieaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 april 2022.
De rechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Vierde Huis is een instantie die de gemeente ondersteunt bij het beoordelen van urgentieaanvragen.
2.De algemene voorwaarde die in artikel 11 vierde lid, onder f, van de Huisvestingsverordening is opgenomen.
3.Gelet op de verplichting die op het college rust op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK).