ECLI:NL:RBMNE:2022:1402

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3098
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding op basis van de Regeling compensatie transitievergoeding en het evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie van de transitievergoeding die zij aan een werknemer had betaald, maar deze aanvraag was afgewezen omdat deze te laat was ingediend. Eiseres betoogde dat de strikte toepassing van de aanvraagtermijn in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, omdat zij onvoorziene omstandigheden had ervaren bij de indiening van de aanvraag. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres de door haar aangevoerde omstandigheden onvoldoende had onderbouwd en dat de Regeling compensatie transitievergoeding geen ruimte bood voor afwijking van de aanvraagtermijn. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk in deze beroepszaak en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.C. Depeli),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiseres was sinds 1 april 2000 de werkgever van [werknemer] (de werknemer). De werknemer heeft zich op 5 januari 2015 ziek gemeld. Na twee jaar ziekte heeft het Uwv aan de werknemer met ingang van 2 januari 2017 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend.
Hierna heeft eiseres van het Uwv een ontslagvergunning voor de werknemer verkregen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. De arbeidsovereenkomst met de werknemer is op 30 juni 2017 geëindigd. Eiseres heeft op 16 juni 2017 aan de werknemer een transitievergoeding betaald van € 37.776,-.
Met ingang van 1 april 2020 is de Wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid in werking getreden. Vanaf die datum moet het Uwv de betaalde transitievergoeding na een ontslag vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid aan de werkgever compenseren, als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Die aanvraag moet verplicht bij het Uwv worden ingediend via eHerkenning.
Eiseres heeft op 1 oktober 2020 bij het Uwv een aanvraag compensatie voor transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid (de aanvraag) ingediend om de aan de werknemer betaalde transitievergoeding gecompenseerd te krijgen. Met het primaire besluit van 10 maart 2021 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2022 via MS Teams op zitting behandeld. Namens eiseres was haar gemachtigde aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over de afwijzing van de aanvraag om compensatie van de transitievergoeding die aan de werknemer is betaald, omdat de aanvraag te laat is ingediend. Het Uwv wijst daarbij op artikel 3, eerste lid, van de Regeling compensatie transitievergoeding (de Regeling), waaruit volgens het Uwv in deze zaak volgt dat de aanvraag voor 1 oktober 2020 moest worden ingediend. De Regeling biedt geen ruimte om af te wijken van die gestelde termijn. Dat betekent dat het Uwv verplicht is om de aanvraag af te wijzen als die te laat is ingediend. Het Uwv ziet geen reden om de aanvraag met toepassing van het evenredigheidsbeginsel alsnog in behandeling te nemen.
2. Eiseres stelt dat zij op de hoogte was van de in de Regeling genoemde aanvraagtermijn, maar zij vindt dat vasthouden aan de aanvraagtermijn in haar geval in strijd is met het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het afwijzen van de aanvraag staat volgens eiseres namelijk niet in verhouding tot het één dag te laat indienen van de aanvraag door onvoorziene omstandigheden, het bedrag van de betaalde transitievergoeding en het doel van de compensatieregeling.
Eiseres licht toe over de onvoorziene omstandigheden dat zij de indiening van de aanvraag heeft uitbesteed aan haar verzekeraar SuperGarant. De aanvraag kon alleen bij het Uwv worden ingediend via eHerkenning en een gemachtigde heeft daarvoor een ketenmachtiging voor eHerkenning nodig. SuperGarant heeft de organisatie WE-ID ingeschakeld om een ketenmachtiging te verkrijgen. De benodigde gegevens, waaronder een rijbewijs van de eigenaar van eiseres ( [A] ), zijn ruim op tijd afgegeven aan WE-ID. Toen bleek onverwachts dat het overgelegde rijbewijs niet meer geldig was. [A] heeft snel een nieuw rijbewijs laten opmaken en verstrekt aan WE-ID. SuperGarant heeft geconstateerd dat de ketenmachtiging nog niet was verwerkt door WE-ID. SuperGarant heeft eiseres in de e-mail van 29 september 2020 om 15.10 uur verzocht om de stukken voor een spoedaanvraag bij WE-ID. Op 30 september 2020 om 16.54 uur heeft eiseres de stukken naar SuperGarant gemaild. SuperGarant heeft de spoedaanvraag op 30 september 2020 om 17.02 uur naar WE-ID doorgemaild. Helaas werd de ketenmachtiging voor eHerkenning pas de volgende dag, op 1 oktober 2020, door WE-ID afgegeven. De aanvraag is vervolgens direct bij het Uwv ingediend.
Ten aanzien van het doel van de compensatieregeling wijst eiseres er op dat zij zich als een goed werkgever heeft gedragen door het slapend dienstverband met haar langdurig arbeidsongeschikte werknemer te beëindigen en hem al in 2017 een transitievergoeding te betalen. Eiseres heeft er financieel belang bij om gebruik te kunnen maken van de compensatieregeling. Eiseres vindt dan ook dat het Uwv de aanvraag alsnog in behandeling moet nemen.

Welke regels zijn op deze zaak van toepassing?

3. Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag om compensatie van een verschuldigde transitievergoeding.
4. In artikel 2, aanhef en onder b, van de Regeling is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen, als deze wordt ingediend meer dan zes maanden na de dag waarop de werkgever de volledige vergoeding aan de werknemer heeft verstrekt.
5. In afwijking van dit artikellid wordt de aanvraag voor 1 oktober 2020 ingediend, als de volledige vergoeding aan de werknemer is verstrekt voor 1 april 2020. Dit is geregeld in artikel 3, eerste lid, van de Regeling.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

6. Artikel 3 van de Regeling voorziet in een afwijkende aanvraagtermijn voor de zogenoemde ‘oude gevallen’. Die gaat over transitievergoedingen die voor 1 april 2020 aan werknemers zijn verstrekt. Eiseres heeft de volledige transitievergoeding op 16 juni 2017 aan de werknemer betaald en valt onder de afwijkende aanvraagtermijn voor oude gevallen. Partijen zijn het er over eens dat eiseres de aanvraag voor 1 oktober 2020 had moeten indienen. Niet in geschil is dat eiseres de aanvraag op 1 oktober 2020 heeft ingediend en dus te laat was.
7. Waar het eiseres in deze zaak om gaat is dat zij vindt dat het Uwv de aanvraag in behandeling had moeten nemen, omdat strikte toepassing van de aanvraagtermijn in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
8. De rechtbank stelt vast dat de Regeling geen ruimte biedt om van de aanvraagtermijn af te wijken. De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift (avv) die door de bestuursrechter kan worden getoetst op rechtmatigheid in een zaak over een besluit dat op zo’n voorschrift berust. Dit heet exceptieve toetsing. Eiseres heeft echter niet gewezen op omstandigheden die gaan over de totstandkoming van de bepaling over de aanvraagtermijn in de Regeling en de rechtbank ziet in deze zaak zelf ook geen aanleiding om de rechtmatigheid van die bepaling bij wijze van exceptieve toetsing te beoordelen.
9.
Eiseres wil wel dat de rechtbank kijkt naar de specifieke omstandigheden die zij heeft ervaren bij de aanvraag. De rechtbank vat de beroepsgrond van eiseres in het licht hiervan zo op dat de in artikel 3, eerste lid, van de Regeling vastgestelde aanvraagtermijn in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten, omdat de gevolgen van de strikte toepassing van die termijn voor eiseres onevenredig zijn in verhouding tot de met die bepaling te dienen doelen.
10. De rechtbank oordeelt dat eiseres de door haar ervaren omstandigheden bij de aanvraag onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank legt hierna uit waarom zij dat vindt.
11. Eiseres stelt dat de benodigde gegevens voor verkrijging van een ketenmachtiging ruim op tijd aan WE-ID zijn verstrekt en verwijst daarbij naar productie 6 bij het aanvullend beroepschrift. Deze productie ontbreekt echter in het dossier. Op de zitting is daarom de vraag aan de orde geweest wanneer voor het eerst contact met WE-ID is opgenomen voor het verkrijgen van de ketenmachtiging voor eHerkenning. De gemachtigde van eiseres heeft toegelicht dat zij productie 6 bij eiseres heeft opgevraagd, maar dat zij dat stuk - ook na herhaald verzoek - niet heeft ontvangen. Het enige wat de rechtbank op basis van de door eiseres overgelegde stukken kan vaststellen, is dat [B] , de contactpersoon bij SuperGarant, aan [C] , de contactpersoon van eiseres, mailt dat hij net heeft gecheckt, maar dat de machtiging nog niet is verwerkt door WE-ID. Dit e-mailbericht is op 29 september 2020, dus slechts twee dagen voor de uiterste aanvraagdatum, verzonden. Er zijn verder geen andere stukken waarmee de stelling van eiseres wordt onderbouwd dat zij ruim op tijd de benodigde gegevens aan WE-ID heeft verstrekt voor het aanvragen van de ketenmachtiging voor eHerkenning. Het is de rechtbank dus onduidelijk gebleven wanneer dit precies is gebeurd.
12. Verder voert eiseres als omstandigheid aan dat het rijbewijs van [A] niet meer geldig was, waardoor het verkrijgen van de benodigde ketenmachtiging voor eHerkenning vertraging heeft opgelopen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk hoe dit precies is gegaan. Daarbij betrekt de rechtbank dat in het verslag van de hoorzitting in bezwaar staat dat de gemachtigde van eiseres heeft verklaard dat het rijbewijs was verlopen. Op de zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat zij dacht dat het rijbewijs was verlopen, maar dat haar na de hoorzitting in bezwaar is gebleken dat het rijbewijs was gestolen. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting van de rechtbank een e-mailbericht van 24 augustus 2021 ingebracht. Dat is een e-mail van de gemachtigde van eiseres zelf waarin zij onder meer aan eiseres bevestigt dat het rijbewijs was gestolen. De rechtbank oordeelt dat dit onvoldoende is om vast te stellen dat het rijbewijs was gestolen en stelt vast dat eiseres geen bewijsstukken heeft overgelegd zoals een proces-verbaal van aangifte. Bovendien vermeldt eiseres in haar aanvullend beroepschrift dat [C] namens eiseres op 30 september 2020 om 16.54 uur de stukken met een kopie van het nieuwe identiteitsbewijs aan [B] van SuperGarant heeft gemaild. Daarbij wordt verwezen naar bijgevoegde productie 7. Bij die stukken zit een kopie van een rijbewijs, maar daarop is 18 augustus 2018 als afgiftedatum vermeld. Een rijbewijs met die afgiftedatum was gedurende de aanvraagtermijn geldig en past niet bij de stelling van eiseres dat met spoed (in 2020) een nieuw rijbewijs door [A] is aangevraagd.
13. Eiseres heeft de door haar aangevoerde omstandigheden onvoldoende onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om bij wijze van exceptieve toetsing te beoordelen of de gevolgen van de strikte toepassing van de aanvraagtermijn voor eiseres onevenredig zou uitpakken. De rechtbank realiseert zich dat het nadelig is voor eiseres dat zij geen compensatie van de betaalde transitievergoeding krijgt terwijl zij wel een transitievergoeding aan de werknemer heeft betaald, maar deze omstandigheden bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat strikte toepassing van de aanvraagtermijn in dit geval onredelijk of onevenredig is. Eiseres heeft ook geen andere omstandigheden aangevoerd, waaruit de rechtbank kan afleiden dat de strikte toepassing van de aanvraagtermijn in dit geval in strijd is met enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of met hogere regelgeving.

Conclusie

14. De rechtbank concludeert dat het Uwv de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk in deze beroepszaak. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Verder hoeft het Uwv het griffierecht dat eiseres heeft betaald, niet aan haar te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.