ECLI:NL:RBMNE:2022:1426

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie na herbeoordeling

Op 8 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de WIA-uitkering van eiser, die sinds 2014 een uitkering ontvangt op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser had een herbeoordeling aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vanwege een verslechtering van zijn gezondheid. Het Uwv had in een besluit van 14 augustus 2020 meegedeeld dat de WIA-uitkering niet zou wijzigen, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser nog steeds in de klasse 55-65% viel. Eiser ging hiertegen in beroep, waarna het Uwv in een later besluit van 10 mei 2021 het bezwaar van eiser gegrond verklaarde, maar de arbeidsongeschiktheidsklasse niet wijzigde.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het Uwv na het instellen van beroep een extra beperking had aangebracht in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), maar dat deze beperking niet in het eerdere besluit was meegenomen. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat de hoogte van eisers WIA-uitkering vanaf 30 april 2019 niet wijzigt. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het Uwv moeten worden betaald.

De rechtbank benadrukte dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig was en voldeed aan de gestelde voorwaarden. Eiser had geen voldoende medische onderbouwing gepresenteerd om de beoordeling te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de rapporten en besluiten in beroep aanvechtbaar zijn, maar dat eiser niet had aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Berkel)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen: [derde belanghebbende] ,

(gemachtigde: mr. F.A.M. Stegenga-Naus).

Procesverloop

1. Eiser werkte als medewerker magazijn voor 40 uur per week bij [derde belanghebbende] (de
ex-werkgever). Op 30 juli 2012 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk in verband met gezondheidsklachten. Vanaf 28 juli 2014 heeft eiser een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Deze uitkering is berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 61,45% (arbeidsongeschiktheidsklasse 55-65%).
2. Op 30 april 2019 heeft eiser bij verweerder een herbeoordeling aangevraagd in verband
met een verslechtering van zijn gezondheidstoestand.
3. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder aan eiser bij besluit van
14 augustus 2020 laten weten dat zijn WIA-uitkering niet wijzigt. Op 30 april 2019 is eisers arbeidsongeschiktheidspercentage 61,69% en dit percentage valt nog steeds in de klasse 55-65%.
4. Bij besluit van 10 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiser gegrond verklaard. Vanaf 30 april 2019 wordt eiser nu 59,71% arbeidsongeschikt geacht. Verder wordt de inkomenseis per 1 mei 2021 herzien. De arbeidsongeschiktheidsklasse wijzigt hierdoor niet.
5. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
6. De ex-werkgever neemt deel aan deze zaak. Omdat eiser geen toestemming heeft
gegeven om medische stukken aan de ex-werkgever toe te zenden, heeft de rechtbank de medische stukken naar de door de ex-werkgever ingeschakelde gemachtigde gestuurd [1] .
7. De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 met behulp van een
beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft samen met zijn gemachtigde deelgenomen
aan deze zitting. De gemachtigde van verweerder heeft telefonisch aan de zitting
deelgenomen. De gemachtigde van de ex-werkgever heeft laten weten dat zij de zitting niet zal bijwonen.

Overwegingen

Geheimhouding
8. Eiser heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens
bevatten aan de ex-werkgever te verstrekken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering
van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken. Dit doet zij om te voorkomen dat
die gegevens via deze uitspraak alsnog bij de ex-werkgever bekend worden.
Beoordeling
9. Uitgangspunt is dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren
op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser dan wel
aanvoeren en zo nodig aannemelijk maken dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie of een rapport van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiser zich zelf voelt, dus zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
10. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep
aan de drie voorwaarden voldoet. Eiser heeft geen gronden aangevoerd over de zorgvuldigheid van het onderzoek. De verzekeringsarts heeft eiser gezien en onderzocht en heeft informatie van de (vroegere) behandelaars van eiser bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bezwaargronden en de door eiser ingediende medische informatie, waaronder de brief van de huisarts van 22 maart 2021, beoordeeld en gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om af te wijken van het medische standpunt van de verzekeringsarts. De rapporten zijn ook voldoende begrijpelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden.
Medische beoordeling
11. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is. Hij wijst er op dat het dagverhaal zoals gebruikt voor het eerste besluit niet volledig was en dat de informatie van 22 maart 2021van de huisarts niet of onvoldoende is meegewogen. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat hij deels arbeidsgeschikt wordt bevonden. Verweerder heeft ten onrechte niet of onvoldoende meegewogen dat het re-integratietraject voor eiser al te belastend was. Volgens eiser zijn de klachten medisch objectiveerbaar vastgesteld. Hieruit volgt dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) moeten worden opgenomen. Verweerder erkent volgens eiser dat meer gemotiveerd had kunnen worden waarom de beperkingen afwijken van de ervaren klachten. Ook hieruit volgt dat er meer beperkingen zijn. Onbegrijpelijk vindt eiser ook dat zijn klachten zijn toegenomen maar dat de FML ten opzichte van 2014 juist minder beperkingen bevat. Ten onrechte heeft verweerder op een aantal items de beperking teruggebracht of geschrapt. Tot slot heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de diverse medicijnen die eiser gebruikt.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding voor twijfel aan het medisch
oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser stelt dat er meer beperkingen aangenomen moeten worden, maar hoe hij zelf zijn klachten en beperkingen ervaart weegt niet zwaarder dan het deskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De medische informatie die eiser heeft ingebracht was bekend en is meegenomen in de beoordeling van eisers medische situatie. Zonder inhoudelijk in te gaan op de klachten die eiser ervaart, overweegt de rechtbank dat het feit dat verweerders verzekeringsartsen deze klachten beschrijven in hun rapporten niet automatisch betekent dat het medisch objectiveerbare klachten zijn. Daarvoor is medische informatie nodig.
13 De verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de medische informatie van (vroegere) behandelaars en de huisarts onvoldoende aanleiding geeft om verdergaande beperkingen op te nemen dan al is gebeurd. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA uiteindelijk niet gaat om de vraag hoe ziek eiser is. Het gaat erom wat hij, ondanks zijn arbeidsbeperkingen, nog kan verdienen van het inkomen dat hij verdiende voordat hij ziek werd (het maatmaninkomen). Gelet op het aantal aangenomen beperkingen ontkent verweerder bovendien ook niet dat er wel degelijk wat met eiser aan de hand is. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd onderbouwd waarom geen verdergaande beperkingen in de FML worden aangenomen ten opzichte van de beperkingen die de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Dit past namelijk niet bij het medisch beeld en het zou ook een anti-revaliderend effect hebben. Waarom de in deze zaak opgestelde FML op een aantal items een lichtere beperking kent dan de FML uit 2014 is eveneens gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van het medicijngebruik overweegt de rechtbank dat ook dit in de FML is betrokken doordat eiser aangewezen is op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (niet op hoogtes of met gevaarlijke machines, niet beroepsmatig voertuigen besturen).
14. De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling, is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Het verzoek tot benoeming van een onafhankelijke deskundige wordt daarom afgewezen.
15. De rechtbank constateert wel dat verweerder na het instellen van beroep nog één extra
beperking heeft aangebracht op de FML. Alhoewel eiser deze beperking niet in bezwaar heeft aangevoerd, stelt de rechtbank vast dat de betreffende medische informatie bij verweerder bekend was toen hij het bestreden besluit nam. Dat betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu verweerder, zoals hiervoor overwogen, alsnog de beperking heeft aangebracht, acht de rechtbank het niet zinvol om verweerder in de gelegenheid te stellen een nieuw besluit te nemen. Dat zou immers een onnodige herhaling van zetten opleveren. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om te beoordelen of met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Awb, de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten. Om te zien of dat kan, zal de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser beoordelen.
Arbeidskundige beoordeling
16 Eiser voert aan dat de geduide functies niet passend zijn. Per functie heeft eiser
gemotiveerd waarom deze zijn belastbaarheid overschrijdt.
17. De rechtbank stelt vast dat eiser vindt dat hij de geduide functies
om medische redenen niet kan verrichten. Aangezien de rechtbank hiervoor heeft geconcludeerd dat de medische beoordeling juist is, moet eiser de geduide functies kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport en bij de toelichting op de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijden. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft over een aantal signaleringen bovendien nog over overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die nog een keer heeft bevestigd dat de functies geschikt zijn voor eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
18. Zoals hiervoor is overwogen, is het beroep van eiser gegrond omdat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb is genomen. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat de (andere) beroepsgronden van eiser niet slagen, laat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de hoogte van eisers WIA-uitkering vanaf 30 april 2019 niet wijzigt.
Griffierecht en proceskosten
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting) met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt dus € 1.518,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).