ECLI:NL:RBMNE:2022:1428

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2703
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak heeft eiser, die als beveiliger werkte, zich op 21 oktober 2019 ziekgemeld en ontving hij een Ziektewetuitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 1 december 2020, omdat eiser in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmanloon te verdienen. Eiser ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, die zijn bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft de zaak op 30 november 2021 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via een beeldverbinding. De werkgever was niet aanwezig, maar had wel een gemachtigde ingeschakeld.

De rechtbank overwoog dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiser voerde aan dat het onderzoek onzorgvuldig was, omdat hij niet lichamelijk was onderzocht. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat een lichamelijk onderzoek in dit geval niet noodzakelijk was. Eiser had geen nieuwe medische informatie ingebracht die de beoordeling van de verzekeringsarts zou kunnen ondermijnen.

De rechtbank concludeerde dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering per 1 december 2020 terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien het rechtsgevolg van het besluit niet was gewijzigd. De uitspraak werd gedaan door rechter R. in 't Veld, in aanwezigheid van griffier mr. M.H.L. Debets, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen: [derde belanghebbende] .,

(gemachtigde S. Otter).

Inleiding

1. Eiser werkte via [derde belanghebbende] (de werkgever) als beveiliger. Hij heeft zich op
21 oktober 2019 ziekgemeld en aansluitend een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen.
2. Naar aanleiding van een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft verweerder bij besluit
van 30 oktober 2020 de Ziektewetuitkering van eiser met ingang van 1 december 2020 beëindigd, omdat eiser per 20 oktober 2020 meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen.
3. In de beslissing op bezwaar van 25 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser
ongegrond verklaard. Eiser is in beroep gegaan tegen die beslissing op bezwaar.
4. De werkgever neemt deel aan deze zaak. Omdat eiser geen toestemming heeft gegeven
om medische stukken aan de werkgever toe te zenden, heeft de rechtbank de medische stukken naar de door de werkgever ingeschakelde gemachtigde gestuurd [1] .
5. De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2021 met behulp van een
beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft samen met zijn gemachtigde deelgenomen aan deze zitting. De gemachtigde van verweerder heeft ook aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van de werkgever heeft laten weten dat zij de zitting niet zal bijwonen.

Overwegingen

Geheimhouding
6. Eiser heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens
bevatten aan de werkgever te verstrekken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog bij de werkgever bekend worden.
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het onderzoek
7. Uitgangspunt is dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren
op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser dan wel aanvoeren en zo nodig aannemelijk maken dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie of een rapport van een arts of een medisch behandelaar noodzakelijk. Dat betekent dat hoe eiser zich zelf voelt, dus zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd?
8. Eiser voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is, omdat hij niet is gezien door de
primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hem alleen via een beeldverbinding heeft gezien en dus niet lichamelijk onderzocht.
9. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat de (enkele) omstandigheid
dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet tijdens een spreekuur heeft gezien, het onderzoek niet onzorgvuldig maakt. [2] De verzekeringsarts bezwaar en beroep mag van een spreekuurcontact afzien als hij voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3]
10. De rechtbank geeft eiser op dit punt geen gelijk. Naar het oordeel van de rechtbank
maakt het feit dat de artsen van verweerder eiser niet op een spreekuur hebben gezien en dus ook niet lichamelijk hebben onderzocht in dit geval het onderzoek niet onzorgvuldig. Uit de rapporten van de artsen blijkt namelijk dat zij de gezondheidsklachten die eiser bij de anamnese (intake) heeft vermeld, hebben overgenomen. De verzekeringsarts heeft eiser bovendien gesproken tijdens een telefonisch spreekuur en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gesproken tijdens een beeldverbinding via Teams. Daarnaast hebben zowel de arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en de van eiser ontvangen (medische) informatie bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting aanvullende informatie via de huisarts opgevraagd, waaronder ook informatie van de (behandelend) specialisten, en deze meegenomen bij de heroverweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom een lichamelijk onderzoek geen toegevoegde waarde had, nu er voldoende informatie beschikbaar was. Dit heeft ook te maken met de aard van de klachten, de gezondheidsproblematiek van eiser en de beschikbare medische informatie van de behandelend sector. Lichamelijk onderzoek had er daarom in dit geval niet toe geleid dat de artsen van verweerder een ander beeld van de gezondheidssituatie van eiser zouden kunnen krijgen. Uit de aangenomen beperkingen blijkt ook dat rekening is gehouden met de verminderde belastbaarheid van eiser. De rechtbank kan deze motivering volgen en vindt deze voldoende. De rechtbank heeft verder niet kunnen vaststellen dat er door de verzekeringsartsen informatie is gemist of dat zij niet alle beschikbare informatie hebben meegewogen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Medische beoordeling
11. Eiser voert aan dat hij volledig arbeidsongeschikt is gezien het aantal en de ernst van
zijn klachten. Hij wijst daarvoor ook op de informatie van de bedrijfsarts. De medische beoordeling is daarom onjuist.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist
is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de bezwaargronden en op de medische informatie. Zij is van mening dat de verzekeringsarts ruime beperkingen heeft aangenomen die passen bij eisers medische problematiek. Verder heeft zij op basis van haar onderzoek een aantal aanvullende beperkingen aangenomen en heeft zij één beperking gewijzigd in een beperking die beter bij de klachten, belemmeringen en de diagnose van eiser past. In beroep heeft eiser geen (nieuwe) medische informatie ingebracht die niet al bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was. Ook eisers verwijzing naar het oordeel van de bedrijfsarts maakt niet dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van het medisch oordeel. Verweerder heeft tijdens de zitting terecht opgemerkt dat het onderzoek dat door een bedrijfsarts wordt uitgevoerd bedoeld is om te kijken naar het eigen werk en om de re-integratiemogelijkheden van eiser in kaart te brengen en dus een ander doel heeft dan de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden door de verzekeringsartsen. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat bij eiser geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Eiser vindt zelf dat zijn klachten tot meer beperkingen hadden moeten leiden, maar dat weegt niet op tegen het deskundig oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
13. Eiser stelt dat hij de geduide functies medewerker kleding en textielreinigingen en
medewerker tuinbouw niet kan verrichten, omdat hij in die functies te vaak moet reiken. De functie assemblage medewerker elektrotechnische producten kan hij niet uitoefenen vanwege zijn concentratieproblemen. Eiser begrijpt verder niet dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de gewijzigde Functioneel Mogelijkheden Lijst (FML) de functie medewerker tuinbouw verwerpt, maar vervolgens deze functie toch weer geschikt acht.
14. Wat eiser heeft aangevoerd over de geschiktheid van de functies, vormt geen aanleiding
om te twijfelen aan de bruikbaarheid van deze functies voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser.. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, nadat de FML in bezwaar is aangescherpt, de functies nogmaals beoordeeld en in het rapport van 10 mei 2021 overtuigend toegelicht dat die functies geschikt zijn. Over de functie medewerker tuinbouw stelt de rechtbank vast dat de arbeidsdeskundige is uitgegaan van de functie(naam) verspener, zoals ook blijkt uit de op 29 oktober 2020 opgestelde arbeidsmogelijkhedenlijst. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft echter de functie(namen) medewerker bloemzaadproductie en tuinmedewerker geduid, zoals blijkt uit de arbeidsmogelijkhedenlijst van 10 mei 2021. Daarmee is het opnieuw duiden van de ‘hoofdfunctie’ medewerker tuinbouw afdoende verklaard. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor de signaleringen bij de geduide functies gemotiveerd waarom de belasting in overeenstemming is met de vastgestelde mogelijkheden en beperkingen van eiser. De rechtbank kan die motivering volgen en de beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten in bezwaar
15. Eiser voert aan dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden
omdat de onderbouwing van het besluit is gewijzigd.
16. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De motivering van het besluit is na bezwaar wel
gewijzigd, maar het rechtsgevolg van het besluit is hetzelfde gebleven. De uitkering is namelijk beëindigd. Er is dus geen sprake van het herroepen van een besluit zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden komen de kosten van bezwaar niet voor vergoeding in aanmerking.
Conclusie
17. De rechtbank concludeert dat verweerder de Ziektewetuitkering van eiser terecht per
1 december 2020 heeft beëindigd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 13 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:72) en 27 november 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4698).
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491) en 22 juli 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1836).