Op 14 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verzoeker, die niet op de eerste cursusdag van de EMG-cursus (Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer) is verschenen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet heeft meegewerkt aan de cursus, wat volgens de Wegenverkeerswet 1994 verplicht is. De verzoeker had een afspraak gemaakt voor de cursus, maar heeft de datum verkeerd genoteerd en is daardoor niet verschenen. Ondanks dat de verzoeker een bevestigingsbrief had ontvangen, heeft hij deze niet goed gelezen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het niet verschijnen op de eerste cursusdag terecht is aangemerkt als niet meewerken aan de cursus. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de verkeersveiligheid zwaarder wegen dan het belang van de verzoeker om zijn rijbewijs te behouden tot de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen redelijke kans van slagen was voor het bezwaar van de verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de cursus voor de verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheid van de verzoeker om goed op de hoogte te zijn van de cursusdata.