ECLI:NL:RBMNE:2022:1489

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
C/16/524743 / HA ZA 21-495
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door onveilige machine na arbeidsongeval

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld door een naamloze vennootschap (hierna: eiseres) tegen een besloten vennootschap (hierna: gedaagde) naar aanleiding van een arbeidsongeval dat heeft plaatsgevonden op 18 juli 2016. Eiseres, als AVB-verzekeraar van het bedrijf waar het ongeval heeft plaatsgevonden, heeft een schadevergoeding van € 311.000 uitgekeerd aan de nabestaanden van de overleden werknemer, die tijdens het werken met een door gedaagde geleverde dubbele pennenbank is verongelukt. Eiseres stelt gedaagde aansprakelijk voor deze schade, omdat de machine volgens haar onveilig was.

De rechtbank heeft de vordering van eiseres afgewezen op grond van verjaring. De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een vordering tot schadevergoeding is verjaard, omdat de schade is ontstaan meer dan 20 jaar na de levering van de machine. Eiseres betoogde dat de verjaringstermijn opnieuw zou zijn begonnen te lopen na de schadevergoeding aan de nabestaanden, maar de rechtbank oordeelt dat eiseres als gesubrogeerd verzekeraar ook de verweren van gedaagde tegen het oorspronkelijke bedrijf moet respecteren. Dit betekent dat als de vorderingen van het bedrijf op gedaagde al zijn verjaard, eiseres geen nieuwe vorderingen kan instellen.

Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat gedaagde een onderhoudsverplichting had, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een doorlopend onderhoudscontract en dat de verjaringstermijnen niet opnieuw zijn gestart. De rechtbank concludeert dat de schadeveroorzakende gebeurtenis de levering van de onveilige machine was en dat de vorderingen van eiseres daarom worden afgewezen. Eiseres wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 9.182,00.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/524743 / HA ZA 21-495
vonnis van 16 maart 2022
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. R.D. Leen in Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.H. Tan in Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In deze procedure zijn de volgende stukken ingediend:
  • de dagvaarding met producties (1 tot en met 15);
  • de conclusie van antwoord met producties (1 en 2);
  • de nagekomen producties van [eiseres] per mail van 17 januari 2022 (16 t/m 18).
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 27 januari 2022. Daarbij waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres]
  • de heer [A] , werkzaam bij [bedrijf] ,
  • mr. Leen voornoemd,
aan de zijde van [gedaagde]
  • de heer [statutair bestuurder] , tot 6 jaar geleden statutair bestuurder van [gedaagde] , vergezeld door zijn echtgenote mevrouw [echtgenote] ,
  • mr. Tan voornoemd.

2.Waar gaat het over?

Inleiding

2.1.
Op 4 januari 1996 heeft [gedaagde] aan [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) een zogenoemde dubbele pennenbank verkocht. Dit is een houtbewerkingsmachine. De dubbele pennenbank is aan [bedrijf] geleverd op 11 juli 1996.
2.2.
Op 18 juli 2016 heeft een arbeidsongeval plaatsgevonden bij [bedrijf] . Haar werknemer de heer [werknemer] is daarbij overleden. Hij was op het moment van het ongeval bezig met het bewerken van hout in de dubbele pennenbank en is daarin bekneld geraakt. De rechtbank zal dit hierna noemen: “het arbeidsongeval”.
2.3.
Op 5 augustus 2016 is [gedaagde] voor de schade aansprakelijk gesteld.
2.4.
Als AVB-verzekeraar (bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar) van [bedrijf] heeft [eiseres] de schaderegeling op zich genomen. Zij heeft aan de nabestaanden van de heer [werknemer] € 311.000 uitgekeerd. [eiseres] is op grond van 7:962 BW gesubrogeerd in de rechten van [bedrijf] . [eiseres] stelt [gedaagde] in deze procedure aansprakelijk voor de schade omdat deze volgens haar is veroorzaakt door de levering van een – kort gezegd – onveilige dubbele pennenbank.
2.5.
[gedaagde] ontkent dat zij aansprakelijk is. Zij voert verschillende verweren, waarvan het verstrekkendste verweer is dat de vordering is verjaard.

3.Wat oordeelt de rechtbank

3.1.
De vordering van [eiseres] is verjaard.
3.2.
Artikel 3:310 lid 1 BW luidt als volgt:
“Een rechtsvordering tot vergoeding van schade of tot betaling van een bedongen boete verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade of de opeisbaarheid van de boete als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt of de boete opeisbaar is geworden”.
3.3.
[eiseres] stelt dat de schade is veroorzaakt doordat [gedaagde] - kort gezegd - een onveilige dubbele pennenbank aan [bedrijf] heeft geleverd. Dit betekent dat de termijn van 20 jaar voor een beroep op gebreken in de door [gedaagde] geleverde dubbele pennenbank en/of vergoeding van schade ten gevolge van de levering van een - naar huidige maatstaven - onvoldoende beveiligde dubbele pennenbank is gaan lopen op het moment van levering en het arbeidsongeval vond plaats op 18 juli 2016. Na de levering van de dubbele pennenbank was op het moment dat het arbeidsongeval plaatsvond al meer dan 20 jaar verstreken.
3.4.
[eiseres] wenst uit te gaan van een termijn van 5 jaar vanaf het moment dat schade aan de nabestaanden is uitgekeerd, om de door haar uitgekeerde schade te verhalen op [gedaagde] .
Daarbij ziet zij over het hoofd dat zij als gesubrogeerd verzekeraar ook de verweren die [gedaagde] tegen [bedrijf] kan voeren, tegen zich heeft te laten gelden. Als het arbeidsongeval heeft plaatsgevonden nadat mogelijke vorderingen van [bedrijf] op [gedaagde] al zijn verjaard, kunnen geen vorderingen op [gedaagde] meer ontstaan, ook niet die ter verhaal van na de verjaring ontstane schade.
3.5.
Verder stelt [eiseres] dat op [gedaagde] gedurende de jaren na levering een onderhoudsverplichting rustte (met een telkens opnieuw startende verjaringstermijn) en dat [gedaagde] daarin tekort is geschoten, zodat geen sprake is van verjaring.
[gedaagde] heeft - onder meer - onderbouwd gesteld dat aan de dubbele pennenbank slechts werkzaamheden (reparaties en onderhoud) werden verricht na opdracht van [bedrijf] . Daarbij was geen sprake van een (door)lopend onderhoudscontract en geen sprake van telkens opnieuw startende verjaringstermijnen na het verrichten van werkzaamheden aan de dubbele pennenbank.
De rechtbank overweegt het volgende. [eiseres] betoogt feitelijk dat de tekortkoming van [gedaagde] is gelegen in het gedurende 20 jaren niet aanbrengen van meer beveiliging aan de dubbele pennenbank. Vast staat dat de dubbele pennenbank na het ongeluk nog steeds wordt gebruikt, met dien verstande dat er een vasthoudknop-bediening is geplaatst. Daaruit volgt dat het schadeveroorzakende feit de levering van de – naar huidige maatstaven - onvoldoende beveiligde dubbele pennenbank in 1996 is. Van telkens opnieuw startende verjaringstermijnen in de periode na levering is daarom geen sprake.
3.6.
De vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden afgewezen. Daarom zal [eiseres] ook in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
4.982,00(2 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 9.182,00
Een aparte beslissing over de nakosten is niet nodig, omdat dat rechtstreeks voortvloeit uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 9.182,00,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PvT (4189)