ECLI:NL:RBMNE:2022:1548

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4839
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming scholieren en toepassing hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een scholier met autisme en ADHD, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming scholieren, welke door de Minister was afgewezen op basis van het feit dat de school waar hij onderwijs volgde niet onder de subsidiabele categorieën viel volgens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister in het bestreden besluit niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet van toepassing was in het geval van de eiser. De eiser stelde dat zijn bijzondere omstandigheden, waaronder zijn mentale beperkingen, niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom de wet onverkort toegepast moest worden en dat er geen onderzoek was gedaan naar de omstandigheden van de eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Minister opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de Minister verplicht om het griffierecht van de eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4839

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Procesverloop

In het besluit van 23 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een ‘tegemoetkoming scholieren’ afgewezen.
In het besluit van 25 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 9 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Ook aanwezig was de moeder van eiser, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag tegemoetkoming scholieren ingediend. Hij zit op het [school] in [plaats] , een particuliere school voor leerlingen die leer/ontwikkelproblemen hebben. Eiser heeft daar zijn havodiploma behaald en wil nu aan deze school ook zijn vwo-diploma behalen. Eiser heeft autisme en ADHD en ontvangt op deze school psychologische zorg voor deze problematiek.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat het [school] niet valt onder de categorieën van opleiding waarvoor een tegemoetkoming scholieren mogelijk is. Verweerder verwijst hiervoor naar artikel 2.2, tweede lid, artikel 2.9 en artikel 2.10 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos).
Het wettelijk kader
3. In hoofdstuk 4 van de Wtos is de tegemoetkoming voor scholieren van 18 jaar of ouder in het voortgezet onderwijs geregeld.
4. Op grond van artikel 2.9 van de Wtos kan voor tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wtos een scholier in aanmerking komen die is ingeschreven:
a. aan een school die op grond van de WVO, de WEC of de Experimentenwet onderwijs volledig en rechtstreeks uit de openbare kas wordt bekostigd, waaronder het volgen van onderwijs in de vorm van contractactiviteiten niet is mede begrepen;
b. aan een op grond van artikel 56 van de WVO aangewezen school;
c. aan een school die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt; of
d. voor een cursus die wordt bekostigd op grond van artikel 73 van de WVO.
5. Op grond van artikel 11.4, eerste lid, van de Wtos kan de minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit is een zogenaamde hardheidsclausule
Het standpunt van eiser
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet de bijzondere omstandigheden uit het bezwaarschrift heeft meegenomen. Eiser vindt dat aan hem wel een tegemoetkoming scholieren moet worden toegekend, omdat hij vanwege zijn autisme en ADHD niet op een school onderwijs kan volgen die valt onder een van de categorieën van de Wtos. Eiser ontvangt op zijn school psychologische zorg voor deze problematiek en hij krijgt ook al een aantal jaren PGB vanuit de Jeugdwet hiervoor. Het is hem daardoor gelukt om in vijf jaar zijn havodiploma te halen. Eiser voelt zich door de afwijzing van verweerder gediscrimineerd op grond van zijn mentale beperking.
De beoordeling van de rechtbank
7. Aan de orde is de vraag of verweerder de onderhavige aanvraag terecht heeft afgewezen. Het is niet in geschil dat de school waar eiser staat ingeschreven niet valt onder één van de in artikel 2.9 van de Wtos bedoelde categorieën, zodat eiser wat dat betreft niet voldoet aan de voorwaarden voor een tegemoetkoming op grond van de Wtos. Het gaat hier daarom alleen over de vraag of wat eiser aanvoert voor verweerder aanleiding had moeten zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep [1] , biedt de hardheidsclausule de minister niet de mogelijkheid een uitzondering te maken op een wettelijke bepaling indien de onverkorte toepassing daarvan in het concrete geval in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever en de strekking van de wet. Het beroep van eiser moet dan ook binnen dit kader worden beoordeeld.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de door eiser in bezwaar aangevoerde omstandigheden dat hij vanwege zijn problematiek aangewezen is om onderwijs te volgen aan het [school] . Verweerder heeft in het bestreden besluit ook niet gemotiveerd dat en waarom de hardheidsclausule in het geval van eiser niet van toepassing is. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat dit niet in het bestreden besluit naar voren is gekomen en heeft zich ten aanzien van de hardheidsclausule op het standpunt gesteld dat deze in het geval van eiser niet toegepast wordt omdat de omstandigheden van eiser niet voldoende bijzonder zijn om de wet buiten toepassing te laten of van de wet af te wijken. Volgens verweerder is het een keuze van eiser geweest om aan het [school] onderwijs te volgen, waardoor hij is uitgeweken naar een school waarvan de scholier niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Desgevraagd kon de gemachtigde van verweerder geen voorbeelden noemen van gevallen waarin de hardheidsclausule wel toepassing vindt.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom artikel 2.9 van de Wtos in de specifieke omstandigheden van eiser onverkort wordt toegepast en waarom zijn omstandigheden geen reden vormen om de hardheidsclausule toe te passen. Eiser stelt dat hij vanwege zijn ADHD en autisme niet in staat zal zijn een vwo-diploma te halen op een andere school dan het [school] . De rechtbank begrijpt eiser zo dat zijn problematiek dusdanig is dat van hem niet mag worden verwacht dat hij op een school die valt onder de in artikel 2.9 van de Wtos genoemde categorieën (met eventueel psychologische hulp van buitenaf) onderwijs gaat volgen. Verweerder is niet ingegaan op deze omstandigheid en in hoeverre deze al dan niet in overeenstemming is te brengen met de bedoeling van de wetgever en de strekking van Wtos. Dat verweerder voor het eerst ter zitting stelt dat het de keuze van eiser zelf is om onderwijs te volgen aan het [school] , vormt een onvoldoende motivering gezien het feit dat eiser al in bezwaar stelt dat van een keuze geen sprake is. Verweerder heeft hier verder geen onderzoek naar gedaan en ook niet uitgelegd waarom onderzoek niet kan leiden tot een andere beslissing.
11. Door de gebrekkige en summiere motivering van verweerder, kan de rechtbank niet beoordelen of de omstandigheden zoals die door eiser naar voren zijn gebracht leiden tot onbillijkheid van overwegende aard die maken dat van de Wtos moet worden afgeweken en dus of deze omstandigheden aanleiding zouden kunnen geven om de hardheidsclausule toe te passen. Hierover moet verweerder eerst een gemotiveerd standpunt innemen dat vervolgens door de rechtbank op juistheid kan worden beoordeeld. Afhankelijk van dit standpunt, zal verweerder nog onderzoek moeten verrichten naar de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden.
12. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en daarom in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder het besluit nader moet motiveren. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Het kan zijn dat verweerder nog onderzoek moet doen. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder zal moeten motiveren of de omstandigheid die eiser stelt, namelijk dat van hem redelijkerwijs niet verwacht mag worden onderwijs te volgen op een school die valt onder de categorieën van artikel 2.9 van de Wtos, aanleiding vormt om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken. Het doen van onderzoek schort deze termijn op.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
15. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 april 2022.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:487.