ECLI:NL:RBMNE:2022:1572

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2592
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht inhoudelijk behandeld bezwaar tegen verlaging Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van haar Ziektewetuitkering, die door verweerder was vastgesteld op 70% van het dagloon per 1 februari 2021. Eiseres was van mening dat de hoogte van het dagloon niet representatief was voor haar inkomen op het moment van ziekmelding, aangezien zij recent haar uren had uitgebreid bij haar werkgever. Verweerder had het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarop eiseres beroep instelde.

Tijdens de zitting op 25 januari 2022 werd duidelijk dat het geschil zich richtte op de vaststelling van het maximale dagloon. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen bezwaar kon maken tegen de hoogte van het dagloon, omdat dit al eerder was vastgesteld in een ander besluit. Eiseres stelde dat haar bezwaar als een herzieningsverzoek moest worden gezien, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte inhoudelijk op het bezwaarschrift was ingegaan en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en het bezwaarschrift werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij het indienen van bezwaren en de noodzaak voor verweerders om de strekking van bezwaarschriften zorgvuldig te beoordelen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de Ziektewetuitkering van eiseres per 1 februari 2021 verlaagd van 100% naar 70% van het dagloon.
Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022 via een online verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres had voor haar arbeidsongeschiktheid meerdere banen. Tot en met december 2019 was zij 20 uur per week werkzaam bij het [bedrijf 1] . Bij de [bedrijf 2] werkte zij 8 uur in de week van 1 maart 2018 tot 28 februari 2021. Daarnaast was zij vanaf 18 juni 2019 16 uur aan per week aan het werk bij [bedrijf 3] . Per 1 januari 2020 is dit laatste dienstverband uitgebreid naar 32 uur per week en vervolgens per 1 februari 2021 beëindigd. Nadat eiseres zich op 20 februari 2020 heeft ziekgemeld, is haar een uitkering vanuit de Ziektewet (Zw) toegekend. Verweerder heeft de hoogte van deze uitkering verlaagd per 1 februari 2021. Eiseres is het niet eens met deze verlaging en heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar is met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Wat is het geschilpunt?
2. Eiseres voert aan dat het vastgestelde dagloon niet representatief is voor het inkomen dat zij verdiende toen zij ziek werd. Eiseres heeft vanaf 1 januari 2020 een uitbreiding van haar uren gekregen bij [bedrijf 3] , omdat haar werkzaamheden bij het [bedrijf 1] stopten. Deze uitbreiding moet volgens eiseres gezien worden als een nieuwe dienstbetrekking of een opvolgend dienstverband en meegeteld worden bij de berekening van de hoogte van het dagloon. Tijdens de zitting heeft eiseres bevestigd dat het geschil alleen gaat over de vaststelling van het maximale dagloon op basis van de uitbreiding van uren bij [bedrijf 3] .
Beoordeling door de rechtbank
3. De eerste vraag die de rechtbank ambtshalve moet beantwoorden is of eiseres bezwaar kon maken tegen de hoogte van het dagloon. Verweerder heeft namelijk al in een eerder besluit van 9 maart 2020 de hoogte van het dagloon vastgesteld. Eiseres heeft geen bezwaar ingediend tegen dit laatste besluit, waardoor het in rechte vast staat. Het primaire besluit heeft alleen rechtsgevolgen voor het percentage van het dagloon dat wordt uitgekeerd per 1 februari 2021. Het besluit heeft geen rechtsgevolg voor het al eerder vastgestelde dagloon. Dit is ongewijzigd. Eiseres kon daarom geen bezwaar meer maken tegen de hoogte van het dagloon.
4. Tijdens de zitting is bovenstaande voorgelegd aan eiseres. Eiseres heeft aangevoerd dat het bezwaar gezien moet worden als een herzieningsverzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij beroept zich op rechtspraak over duuraanspraken. Een herziening kan volgens haar gevraagd worden, omdat het over een langlopende uitkering gaat. Verweerder had volgens eiseres de plicht om bij het bezwaarschrift door te vragen naar de strekking van haar brief.
5. De rechtbank kan eiseres niet volgen in dit standpunt. Het bezwaarschrift bevat naar het oordeel van de rechtbank geen aanwijzingen dat er sprake is van een herzieningsverzoek. Bovendien is het onwerkbaar voor verweerder om bij alle bezwaarschriften een mogelijk andere strekking te gaan onderzoeken, wanneer hier geen aanleiding voor is gelet op de tekst van het bezwaarschrift. Alles overziende concludeert de rechtbank dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte inhoudelijk is ingegaan op het bezwaarschrift.
6. Om deze reden wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren. Voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar en toekenning van een schadevergoeding is geen aanleiding. Het primaire besluit is ongewijzigd.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- voorziet zelf in de zaak door het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van
mr. drs. N.L.K.J. Li, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.