ECLI:NL:RBMNE:2022:1579

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3032
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een last onder dwangsom voor het verwijderen van een antenne-installatie in strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een inwoner van Huizen, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen, verweerder. Eiser had een antenne-installatie op het dak van zijn woning geplaatst en had aanvankelijk een omgevingsvergunning aangevraagd, waarbij hem was meegedeeld dat de installatie vergunningsvrij zou zijn als deze niet hoger dan 5 meter was. Echter, na klachten van omwonenden en een controle door het college, werd vastgesteld dat de antenne-installatie in strijd was met de geldende regelgeving en het bestemmingsplan. Het college legde eiser een last onder dwangsom op om de antenne-installatie te verwijderen, wat eiser aanvocht.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht handhavend optrad, omdat de antenne-installatie zich in het voorerfgebied bevond en niet voldeed aan de vergunningsvereisten. Eiser stelde dat handhaving in strijd was met zijn recht op vrijheid van meningsuiting, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke eisen van welstand en de belangen van omwonenden zwaarder wogen. Eiser had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van het college en de omwonenden in dit geval zwaarder waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3032

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen(het college), verweerder
(gemachtigde: A. Leijenhorst).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
[derde-partij 1] , [derde-partij 2] , [derde-partij 3] ,
[derde-partij 4] , [derde-partij 5] , [derde-partij 6] , [derde-partij 7] , [derde-partij 8] , [derde-partij 9]en
[derde-partij 10](omwonenden).

Procesverloop

Met het besluit van 22 februari 2021 (primair besluit) heeft het college aan eiser een last onder dwangsom opgelegd. Eiser moet voor 5 april 2021 de antenne-installatie van het platte dak van het perceel aan de [adres] in [woonplaats] verwijderen en verwijderd houden of verplaatsen naar het achtererfgebied en voldoen aan de eisen van artikel 2, aanhef en onder 17, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), op straffe van een dwangsom van € 2.400,-.
In het besluit van 2 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is namens het college [A] verschenen. Derde-partijen
[derde-partij 2] , [derde-partij 9] , [derde-partij 10] , [derde-partij 6] en [derde-partij 7] zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiser woont in een appartementencomplex dat bestaat uit twee woonlagen aan de [adres] in [woonplaats] (de woning). Deze woning ligt volgens het bestemmingsplan Vierde Kwadrant in welstandsgebied 2c, [gebied] .
1.2.
Eiser heeft een antenne-installatie (Optibeam OB7-3) op het dak van zijn woning geplaatst. Vervolgens heeft hij op 30 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van deze antenne-installatie.
1.3.
Op 5 februari 2020 heeft een vergunningverlener van de gemeente Huizen aan eiser meegedeeld dat de antenne-installatie vergunningsvrij zou zijn als deze niet hoger dan 5 meter is. Dit is schriftelijk aan eiser bevestigd.
1.4.
Op 22 september 2020 heeft een medewerkster van het team vergunningen, toezicht en handhaving van de gemeente aan een omwonende gemaild dat de antenne-installatie door een aanpassing vergunningsvrij is. Op dezelfde datum heeft deze medewerkster in een
e-mailbericht aan eiser laten weten dat ze de bezwaarmakers heeft geïnformeerd dat de antenne-installatie tot nu toe vergunningsvrij is.
1.5.
Bij verzoeken van 9 februari 2020, 4 juni 2020 en 8 oktober 2020 hebben omwonenden het college verzocht om handhaving ten aanzien van de antenne-installatie. Zij schrijven dat zij (visuele) hinder van de antenne-installatie ervaren. Een controleur van het college heeft op 21 oktober 2020 naar aanleiding van het handhavingsverzoek van 8 oktober 2020 ter plaatse onderzoek naar de antenne-installatie gedaan.
1.6.
Vervolgens heeft het college het primaire en het bestreden besluit genomen.
1.7.
De begunstigingstermijn is verlengd tot 6 weken na de uitspraak op het ingestelde beroep.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Het college heeft de last onder dwangsom aan eiser opgelegd, omdat eiser de
antenne-installatie in strijd met artikel 2, aanhef en onder 17, van bijlage II van het Bor in het voorerfgebied heeft geplaatst en deze hoger dan 5 meter is. Volgens het college bestaat er geen concreet zicht op legalisering, omdat de installatie in ernstige mate in strijd met de redelijke eisen van welstand is. Handhavend optreden is niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat hiervan moet worden afgezien.
Juridisch kader
3.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen. Artikel 2.10, eerste lid 1, sub c, van de Wabo bepaalt dat een vergunningsaanvraag wordt geweigerd indien de activiteit in strijd met het bestemmingsplan is.
3.2.
Artikel 12.2.3, onder d, van het bestemmingsplan Vierde Kwadrant (het bestemmingsplan) bepaalt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter bedraagt. Op grond van artikel 12.3, onder c, van het bestemmingsplan kan het bevoegde gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.3, onder d, voor de bouwhoogte van een antennemast voor een radio-ontvangst- of zendinstallatie tot ten hoogste 3 m boven de aanwezige bouwhoogte van de omliggende hoofdgebouwen, mits dit geen onaanvaardbare zichthinder voor aangrenzende percelen oplevert.
3.3.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, sub d, van de Wabo wordt een vergunningsaanvraag geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
3.4.
Volgens artikel 2, aanhef en onder 17, van bijlage II van het Bor is een antenne-installatie slechts vergunningsvrij als:
( a) de antenne-installatie achter het voorerfgebied wordt geplaatst en (…)
( c) de antenne, met antennedrager, gemeten vanaf de voet, of indien deze is bevestigd aan de gevel, gemeten vanaf het punt waarop de antenne, met antennedrager, het dakvlak kruist, niet hoger is dan 5 meter.
Is er sprake van een overtreding?
4. Eiser heeft op de zitting erkend en ook de rechtbank is van oordeel dat de antenne-installatie in het voorerfgebied staat. De rechtbank stelt vast dat daarmee sprake is van een overtreding van artikel 2, aanhef en onder 17, sub a, van bijlage II van het Bor. Daarom hoeft niet meer te worden besproken of de antenne-installatie hoger is dan 5 meter.
Beginselplicht tot handhaving
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden, in de regel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
Vrijheid van meningsuiting
6. Eiser stelt dat er bijzondere omstandigheden zijn om van handhavend optreden af te zien. Het gebruik maken van een antenne om te kunnen zenden en ontvangen als zendamateur valt onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft in beroep stukken ingebracht ter vergelijking van de bewuste antenne-installatie met twee kleinere antennes, waarbij het bereik kleiner is. Volgens eiser moet er altijd een situatie mogelijk zijn waarin eiser de antenne-installatie kan plaatsen. Helemaal onttrekken aan het zicht zal niet gebeuren.
7. De rechtbank stelt vast dat artikel 10, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat iedereen recht heeft op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Op grond van het tweede lid kan, daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, deze vrijheid worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
8. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat redelijke eisen van welstand kunnen worden aangemerkt als een belang dat een beperking van het recht op de vrijheid van meningsuiting rechtvaardigt op grond van het tweede lid van artikel 10 van het EVRM. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de woning in een bijzonder welstandsgebied ligt. De antenne-installatie is op de huidige locatie vergunningplichtig. Daarmee is de installatie niet welstandsvrij en wordt er getoetst aan de welstandsnota 2012. Door het niet toestaan van deze antenne-installatie op de huidige locatie wordt het zendamateurschap van eiser niet onmogelijk gemaakt. Eiser kan gebruik maken van één van de andere antennes op zijn dak of vergunningsvrij een kleinere antenne plaatsen in het achtererfgebied.
9. Het college is het niet eens met de stelling van eiser dat er altijd een situatie mogelijk moet zijn waarin eiser de antenne kan plaatsen. Het college mag zich beroepen op de redelijke eisen van welstand dat als een reëel maatschappelijk belang een beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting op de voet van artikel 10, tweede lid, van het EVRM rechtvaardigt. Bovendien moet een bouwwerk voldoen aan de eisen uit de Wabo en het bestemmingsplan. Ook als dit zou betekenen dat er geen geschikte locatie voor de antenne kan worden gevonden.
10. De rechtbank is van oordeel dat het besluit om handhavend op te treden geen schending oplevert van het door artikel 10, eerste lid, van het EVRM beschermde recht van eiser op vrijheid van meningsuiting. De rechtbank kan de uitleg van het college volgen dat de redelijke eisen van welstand aan plaatsing van de antenne-installatie (Optibeam OB7-3) in de weg staan. Hiermee wordt het eiser niet onmogelijk gemaakt om van zijn recht op vrijheid van meningsuiting gebruik te maken. Hij kan immers gebruik maken van kleinere antennes of andere communicatiemiddelen. De rechtbank is het dan ook met het college eens dat het niet zo is dat eiser te allen tijde de bewuste antenne moet kunnen plaatsen.
Vertrouwensbeginsel
11. Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel. Namens het college is aan eiser namelijk toegezegd dat plaatsing van de antenne-installatie vergunningsvrij zou zijn.
12. Volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] moeten bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. De eerste is de juridische kwalificatie van de uitlating en/of gedraging waarop de betrokkene zich beroept. Doorgaans zal de uitlating en/of gedraging door een ambtenaar worden gedaan of worden verricht, maar dit kan ook gebeuren door anderen, bijvoorbeeld een wethouder of derden die door het bestuursorgaan worden ingeschakeld. Kan die uitlating en/of gedraging worden gekwalificeerd als een toezegging? Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. In het kader van die derde stap zal de vraag moeten worden beantwoord wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is bij de uitoefening van de betreffende bevoegdheid.
13. Een vergunningverlener van de gemeente Huizen heeft eiser op 5 februari 2020 meegedeeld dat de antennemast vergunningsvrij is als deze niet hoger dan 5 meter zou blijven. Dit is ook schriftelijk aan eiser bevestigd. Op 22 september 2020 heeft een medewerkster van team vergunningen, toezicht en handhaving van de gemeente per
e-mailbericht aan eiser laten weten dat zij bezwaarmakers heeft geïnformeerd dat de antenne-installatie tot nu toe vergunningsvrij is. Het college betwist niet dat deze toezeggingen zijn gedaan en dat die aan het college zijn toe te rekenen. De rechtbank stelt dan ook vast dat aan de eerste twee stappen voor de beoordeling van het beroep op het vertrouwensbeginsel is voldaan.
14. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling [2] volgt verder dat het vertrouwensbeginsel niet met zich brengt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan (stap 3). Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek, veel voorkomend in het omgevingsrecht, belangen van derden. De Afdeling overweegt in dit verband dat het algemeen belang dat gediend is bij handhaving in zijn algemeenheid weliswaar zwaar weegt, maar, indien een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan, niet doorslaggevend hoeft te zijn, als er geen concrete bedreigde belangen van enige betekenis aangewezen kunnen worden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn te vergoeden als onderdeel van diezelfde besluitvorming.
15. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de zwaarder wegende belangen zijn gelegen in strijd met de wet- en regelgeving, het algemeen belang en belangen van derden (omwonenden). De welstandscommissie heeft objectief geoordeeld dat, gelet op de bezwaren van meerdere omwonenden sprake is van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand die ook voor niet-deskundigen evident is en waaraan vele omwonenden zich ergeren. Het bouwwerk is nadrukkelijk zichtbaar vanaf het openbare gebied. Er is een grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is, te weten een zeer zorgvuldig ontworpen bebouwde omgeving. De antenne-installatie is daarin een dissonant. Er is in dit geval volgens de welstandscommissie sprake van een exces.
16. De rechtbank kan het college volgen in zijn motivering dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de belangen die liggen in de strijd met de wet- en regelgeving, het algemeen belang en de belangen van omwonenden zwaarder wegen dan het belang van eiser bij plaatsing van de
antenne-installatie op het dak van zijn woning. De welstandscommissie vindt de
antenne-installatie dissonant en noemt het een exces. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden om te twijfelen aan dit advies en gaat uit van de juistheid hiervan. Dat omwonenden niet worden geconfronteerd met een illegaal bouwwerk dat zo evident in strijd is met redelijke eisen van welstand en het belang van het college om daar handhaven tegen op te treden in het algemeen belang, staat aan het honoreren van eisers beroep op het vertrouwensbeginsel in de weg. Hoewel er vertrouwen is gewekt, is dat geen bijzondere omstandigheid om van handhaving af te zien en slaagt de beroepsgrond dus niet.
Schadevergoeding
17. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat volgens de aanvraag om een omgevingsvergunning van 30 januari 2020, de antenne-installatie zelf al op het dak was geplaatst. Omdat eiser de kosten voor het verplaatsen en verwijderen van de antenne-installatie ook had gemaakt zonder het door het college gewekte vertrouwen, is er volgens het college geen recht op schadevergoeding.
18. Eiser stelt schade te hebben geleden van € 700,- voor het plaatsen van een extra antenne met horizontale sprieten op de antenne-installatie. Die extra antenne is volgens eiser later geplaatst dan de antenne-installatie.
19.
De rechtbank zal de stelling van eiser dat hij kosten heeft gemaakt voor een extra antenne niet bij de beoordeling van deze procedure meewegen. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn schade onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat het college daar geen nader onderzoek naar had hoeven doen.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 25 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694
2.De uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.