ECLI:NL:RBMNE:2022:1585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
9593345 / ME VERZ 21-189
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over verzoek tot billijke vergoeding en re-integratieverplichtingen in arbeidsrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2022 een tussenbeschikking gegeven in een arbeidsrechtelijke procedure. Verzoekster, die sinds 10 oktober 2007 in dienst is bij de Rijksoverheid, heeft een verzoek ingediend om een billijke vergoeding van € 700.000,00 en andere vergoedingen, waaronder voor psychisch leed en gezondheidskosten, als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid. De verzoekster stelt dat de werkgever, [organisatieonderdeel 1 van verweerder], ernstig verwijtbaar heeft gehandeld met betrekking tot haar arbeidsomstandigheden en re-integratieverplichtingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat verzoekster haar verzoek tot billijke vergoeding tijdig heeft ingediend en dat de verzoeken onder a, b en d (billijke vergoeding inclusief psychisch leed en gezondheidskosten) aan de orde zijn. De kantonrechter heeft echter ook opgemerkt dat verzoekster niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims van ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever. De kantonrechter heeft verzoekster in de gelegenheid gesteld om aanvullende rapportages in te dienen die relevant zijn voor de beoordeling van de re-integratieverplichtingen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden tot de ontvangst van deze stukken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 22 maart 2022
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 9593345 / ME VERZ 21-189 van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
procederende in persoon
en
de publiekrechtelijke rechtspersoon
[verweerder],
zetelend te [plaatsnaam 1] ,
verweerder, hierna ook te noemen: [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ,
gemachtigde: mr. C.E.J.Y. van Agt.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 84 producties, ter griffie ingekomen op 17 december 2021
- het verweerschrift met 4 producties, ter griffie ingekomen op 8 februari 2022
- het aanvullende verzoek tevens houdende wijziging verzoeken zijdens [verzoekster] van
15 februari 2022 met 6 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022 waarbij tegelijkertijd de dagvaardingsprocedure met zaaknummer 9375847 / MC EXPL 21-4974 is behandeld. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1975, is sinds 10 oktober 2007 in dienst van de [....] . Per 1 januari 2017 is [verzoekster] werkzaam voor [organisatieonderdeel 1 van verweerder] , laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van [functie] (functiegroep F) tegen een salaris van € 5.863,88 inclusief emolumenten per maand.
2.2.
In een e-mail van 26 april 2016 vermeldt een vertrouwenspersoon van de [organisatieonderdeel 2 van verweerder] , onder meer naar aanleiding van een melding hierover van [verzoekster] , het volgende:
“(…) In mijn rol als vertrouwenspersoon heb ik in de afgelopen maand van twee verschillende personen, van verschillende dienstonderdelen de melding gekregen dat hun mail door anderen (‘gewone’ collega’s) gelezen worden. Ik kon dit bijna niet geloven, maar 2 meldingen over hetzelfde in zo’n korte periode doet bij mij toch het vermoeden ontstaan dat het misschien toch wel kan.Met behulp van een collega (…), ben ik eens gaan kijken en ik blijk van sommige mensen inderdaad de mail te kunnen lezen. Volgens (…) kunnen anderen je mail alleen lezen als je bij toegang en delegatie hebt aangegeven dat het mag. Maar hij verwees me door naar jou.Mijn vraag is: Is het mogelijk dat je de mail van een andere belastingdienstmedewerker kan lezen ook al heeft die persoon daarvoor geen autorisatie verleend via toegang en delegatie? (…)”
2.3.
In een mailwisseling op 17 mei 2017 tussen [verzoekster] en haar toenmalige leidinggevende ( [A] ) komt onder meer het volgende naar voren:
[verzoekster] : [B (voornaam)] ik heb het met jou vaker gehad over dat ik mij hier niet prettig voel. Dit gevoel van onbehagen wordt met de dag erger. Sterker nog, ik voel me onveilig hier. Dit is ook de reden dat ik inzage in mijn dossier wil hebben. Bij dezen dan ook een verzoek hiertoe. (…)
[A] : (…) Wat naar om te horen dat je je nu onveilig voelt op het werk. Dat spijt mij. Na onze eerdere gesprekken en meest recent ons gesprek maandagmiddag hoopte ik dat een coach een oplossing zou kunnen zijn, mede door het voorbeeld wat maandag aan de orde kwam.
Nu je aangeeft je intussen onveilig te voelen kun je het beste nu de vertrouwenspersoon benaderen. Ik stuur je wat informatie (…)De vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen voor de regio Amsterdam is [C] . Je kunt haar bereiken op (…).
Dan je verzoek om je dossier in te zien. Welk dossier bedoel je precies? Jouw personeelsdossier is voor jezelf immers volledig zichtbaar in p-direct, daar kun je het inzien. Een ander dossier ken ik niet. Kan je je vraag daarom toelichten? (…)
[verzoekster] : (…) Met dossier bedoel ik het dossier waarin alle gegevens zitten die de [organisatieonderdeel 2 van verweerder] over mij verzamelt. (…)
Het praten met een vertrouwenspersoon is verder zinloos. Het zal niets oplossen. Het maakt de situatie juist alleen maar erger. Ik zie in deze problematiek (als ik het even zo mag noemen) juist een sleutelrol voor de leiding. Ik wil in dit verband verwijzen naar een tweetal artikelen over de omgang met elkaar die rond 20 april 2017 zijn verschenen op de beeldkrant. (…)”
[A] : (…) een dergelijk dossier over jou is er niet. Wat is de concrete aanleiding dat maakt dat jij de overtuiging hebt dat door de [organisatieonderdeel 2 van verweerder] /je werkgever informatie over jou wordt verzameld?
[verzoekster] : ik ervaar hier (bij [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ) dezelfde problemen als bij kantoor [plaatsnaam 2] (bij dit kantoor is het nooit tot een oplossing gekomen). Deze problemen zijn mijns inziens terug te leiden naar wat er bij een vorige werkgever (de [voormalige werkgever] is gebeurd). De problemen werken zelfs door in mijn privéleven.
2.4.
Op 23 mei 2017 heeft [verzoekster] een handgeschreven brief aan [organisatieonderdeel 1 van verweerder] overhandigd waarin zij de omstandigheden toelicht die maken dat zij zich onveilig voelt op de werkvloer. Daarin staat – kort samengevat – onder meer vermeld dat zij branderige klachten ervaart na iets te hebben gedronken op de werkvloer, dat dingen die op de werkvloer zijn besproken buiten het werk om tegen haar worden gebruikt, dat zij door (collega’s van) [organisatieonderdeel 1 van verweerder] wordt achtervolgd en dat er plotseling privé-apparatuur van haar kapot is gegaan.
2.5.
[verzoekster] is sinds 18 juli 2018 arbeidsongeschikt. In dat kader is de re-integratie in zowel het eerste als het tweede spoor ingezet.
2.6.
Het UWV heeft [verzoekster] bij beslissing van 21 april 2021 in het kader van de WIA 100% arbeidsongeschikt bevonden en heeft [verzoekster] vanaf 13 april 2021 een WIA-uitkering toegekend.
2.7.
[organisatieonderdeel 1 van verweerder] heeft na de daartoe verkregen toestemming van het UWV op 17 augustus 2021 het dienstverband met [verzoekster] per 1 november 2021 opgezegd.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt (na wijziging van haar verzoeken), bij beschikking, veroordeling van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] tot:
a. betaling van € 150.000,00 in verband met psychisch leed;
b. betaling van € 700.000,00 bruto billijke vergoeding;
c. het overhandigen van een getuigschrift, waarin alle werkzaamheden die [verzoekster] heeft uitgevoerd bij de diverse onderdelen van de [organisatieonderdeel 2 van verweerder] vermeld en gewaardeerd worden (met name bij MKB [plaatsnaam 2] );
d. betaling van eventuele noodzakelijke gezondheidskosten die niet door de zorgverzekeraar vergoed worden;
e. betaling van de toegezegde transitievergoeding van € 28.787,30;
f. verstrekking van alle inlichtingen/informatie over persoonsgerichte treiter/folter aanpak t.a.v. mevrouw [verzoekster] en familie (zie productie 62), en afluisteren en algoritme;
g. betaling van de wettelijke rente over a t/m c vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
h. betaling van het door haar betaalde griffierecht.
3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoeken – samengevat – ten grondslag gelegd dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld waar het gaat om de arbeidsomstandigheden waarin zij heeft moeten werken, wat tot haar ziekte heeft geleid. Daarnaast heeft [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ernstig verwijtbaar gehandeld in het kader van de re-integratie. Voor het overige worden de stellingen van [verzoekster] bij de beoordeling zo nodig weergegeven.
3.3.
[organisatieonderdeel 1 van verweerder] heeft verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] , omdat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] meent dat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het verweer van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] wordt bij de beoordeling zo nodig weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of aan [verzoekster] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijnen heeft [verzoekster] het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding tijdig ingediend.
De verzoeken onder a, b en d (billijke vergoeding inclusief psychisch leed en gezondheidskosten)
4.2.
[verzoekster] maakt aanspraak op een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 sub c BW. [verzoekster] heeft haar verzoek in eerste instantie voorwaardelijk geformuleerd, maar in haar aanvullende verzoek van 15 februari 2022 heeft zij verzocht dit verzoek ook onvoorwaardelijk in behandeling te nemen, zodat de kantonrechter het verzoek als onvoorwaardelijk aanmerkt en als zodanig zal beoordelen.
De kantonrechter neemt bij dit verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding ook het onder a geformuleerde verzoek van [verzoekster] tot betaling van een vergoeding wegens psychisch leed mee, omdat die immateriële schade als onderdeel van de billijke vergoeding kan worden aangemerkt en [verzoekster] dat in haar aanvullende verzoek eveneens tot uitganspunt lijkt te nemen. Tijdens de zitting heeft [verzoekster] ook erkend dat de vergoeding voor psychisch leed onderdeel kan uitmaken van de billijke vergoeding. Ook het onder d geformuleerde verzoek betrekt de kantonrechter bij de beoordeling van de billijke vergoeding, omdat [verzoekster] blijkens haar aanvullende verzoek de primaire grondslag hiervoor onder de billijke vergoeding heeft ondergebracht op grond van artikel 7:682 BW.
Toetsingskader4.3. De kantonrechter kan op grond van artikel 7:682 lid 1, onderdeel c BW op verzoek van de werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, aan die werknemer een billijke vergoeding toekennen, indien de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Het is aan [verzoekster] als verzoekende partij om aan te tonen dat hiervan in dit geval sprake is.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid (Wwz) blijkt dat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding) een hoge drempel geldt. Daarvoor is alleen aanleiding in uitzonderlijke gevallen. De billijke vergoeding kan worden toegekend als de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en dat kan, bijvoorbeeld, ook aan de orde zijn als de werkgever zijn re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. (Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, C (MvA), p. 113).
Daarnaast wordt in de parlementaire geschiedenis het voorbeeld genoemd van
de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden. (Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3 blz 34).
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten4.4. Tijdens de zitting heeft [verzoekster] – in antwoord op de vraag van de kantonrechter wat nou precies maakt dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] een billijke vergoeding verschuldigd is – twee verschillende speerpunten naar voren gebracht:
- ernstig verwijtbaar handelen door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] waar het gaat om de arbeidsomstandigheden van het dienstverband van [verzoekster] die tot haar ziekte hebben geleid;
- ernstig verwijtbaar handelen van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] tijdens de re-integratie.
De kantonrechter zal beide onderdelen hieronder afzonderlijk behandelen en de relevante naar voren gebrachte feiten en omstandigheden uit het verzoekschrift van [verzoekster] daarin betrekken. Daarbij merkt de kantonrechter op dat [verzoekster] een zeer omvangrijk verzoekschrift , met een aanvulling daarop met in totaal 90 producties (bij elkaar meer dan 600 pagina’s) heeft ingediend. Het behoort niet tot de taak van de kantonrechter om uit de vele losse stellingen en producties, waar die niet van onderbouwing zijn voorzien, zelf actief de rechtsgevolgen en conclusies te trekken, zodat alleen de stellingen die op zichzelf voldoende zijn onderbouwd betrokken kunnen worden in de beoordeling.
Ernstig verwijtbaar handelen ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van het dienstverband van [verzoekster] binnen de Rijksoverheid
4.5.
Naar de kantonrechter begrijpt stelt [verzoekster] dat zij door toedoen van de [....] (en meer in het bijzonder door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ) ziek is geworden door de manier waarop er met haar is omgegaan en onder welke arbeidsomstandigheden zij haar werkzaamheden heeft moeten verrichten.
[verzoekster] stelt dat zij zich al vanaf haar indiensttreding in 2007 bij [voormalige werkgever] , aansluitend bij de [organisatieonderdeel 2 van verweerder] en vervolgens bij [organisatieonderdeel 1 van verweerder] onveilig heeft gevoeld op de werkvloer. Daarvan heeft [verzoekster] in elk geval bij [organisatieonderdeel 1 van verweerder] in mei 2017 ook melding gemaakt (zie rechtsoverweging 2.3). [verzoekster] heeft ter onderbouwing van dit standpunt onder meer aangevoerd dat de arbeidsomstandigheden verre van normaal waren, doordat zij te maken had met een onveilige bedrijfscultuur en een toxische omgeving die zelfs doordrong naar haar privéleven. Daarnaast stelt [verzoekster] dat zij op de werkvloer steeds te maken heeft gehad met pestgedrag, discriminatie en grensoverschrijdend gedrag. Verder heeft [verzoekster] nog gesteld dat diverse wetten en verdragen door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ten aanzien van haar met voeten zijn getreden.
Achtervolging, privacyschending en toxische omgeving
4.6.
[verzoekster] heeft allerlei voorvallen beschreven en daarvan geconcludeerd dat hierachter een vooropgezet plan van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ten grondslag ligt door haar zowel fysiek als online te (achter)volgen. [verzoekster] heeft onder meer aangevoerd dat haar e-mail door anderen meegelezen zou worden, dat zij in de gaten gehouden zou worden (waaronder ook door haar buren) en dat uit de timing van ontvangst van diverse e-mails en andere stukken onder meer ook blijkt dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] haar volgt, mogelijk met behulp van een algoritme.
Hoewel [verzoekster] uitvoerig de voorvallen heeft beschreven die zij op de werkvloer ervaren stelt te hebben en die naar haar zeggen ook doorwerkten in haar privéleven, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] de verwijten die zij maakt aan [organisatieonderdeel 1 van verweerder] onvoldoende heeft geconcretiseerd. De enkele e-mail die [verzoekster] heeft overgelegd uit 2016 (zie rechtsoverweging 2.2) waaruit volgt dat mogelijk door derden mailberichten van [verzoekster] zouden zijn gelezen is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat [verzoekster] (online) werd gevolgd door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] en dat zij daardoor ziek zou zijn geworden. Dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] [verzoekster] doelbewust zou hebben gevolgd (onder meer door middel van een algoritme) is de kantonrechter niet gebleken. Dat de ontvangst van diverse e-mails samenvalt met momenten dat [verzoekster] net haar computer aan dan wel juist uitzet, lijkt op toeval te berusten. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verzoekster] dat zij fysiek wordt achtervolgd door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] en dat dit blijkt uit het feit dat wanneer zij ergens weg gaat er plotseling een auto van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] voorbij rijdt.
Grensoverschrijdend gedrag, pestgedrag en discriminatie4.7. Dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik en discriminatie is evenmin vast komen te staan. [verzoekster] stelt dat de manier waarop [organisatieonderdeel 1 van verweerder] haar behandelde te maken heeft met discriminatie, maar een objectieve onderbouwing daarvan ontbreekt.
Wel staat vast dat er gedurende het dienstverband vele gesprekken hebben plaatsgevonden naar aanleiding van de melding van [verzoekster] dat zij zich niet veilig voelt op de werkvloer en de [organisatieonderdeel 1 van verweerder] dus getracht heeft het onveilige gevoel dat [verzoekster] ervaart op te lossen. Het is de kantonrechter echter niet gebleken dat [verzoekster] de problemen ten aanzien van grensoverschrijdend gedrag die zij ervaarde op de werkvloer daadwerkelijk geconcretiseerd heeft. Ook ontbreekt naar het oordeel van de kantonrechter het verband tussen de vermeende gedragingen en het ontstaan van de ziekte van [verzoekster] .
Onterechte beschuldigingen en onjuiste toepassing regelgeving
4.8.
[verzoekster] heeft verder gesteld dat het ernstig verwijtbaar handelen van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] blijkt uit de ongefundeerde beschuldigingen van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] aan haar. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij onder meer het voorbeeld aangehaald over de vermeende weigering van [verzoekster] om in gesprek te gaan met de bedrijfsmaatschappelijk werker.
Daarnaast heeft [verzoekster] onder meer als voorbeeld over de onjuiste toepassing van regelgeving erop gewezen dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] weigert om wettelijke rente te betalen over het achterstallige loon naar aanleiding van de uitspraak in een beroepszaak tussen partijen door de Centrale Raad van Beroep.
Ten aanzien van deze verwijten overweegt de kantonrechter dat wat er inhoudelijk ook van zij, dat evenmin verwijten betreffen die als ernstig verwijtbaar handelen zijn te kwalificeren en die geleid zouden hebben tot de ziekte van [verzoekster] .
Conclusie4.9. Hoewel de kantonrechter het betreurenswaardig vindt dat [verzoekster] de nodige problemen heeft ervaren op de werkvloer en dat zij zich daardoor onveilig is gaan voelen, kan [organisatieonderdeel 1 van verweerder] daarvan gelet op voorgaande geen ernstig verwijt worden gemaakt. Dat de arbeidsomstandigheden en de wijze waarop [organisatieonderdeel 1 van verweerder] daarmee is omgegaan, hebben geleid tot de ziekte van [verzoekster] is dan ook niet gebleken. [verzoekster] heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit blijkt dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de arbeidsomstandigheden en haar arbeidsongeschiktheid en een dergelijk verband blijkt ook niet uit de stukken van de bedrijfsarts. Daarnaast blijkt ook dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] steeds in gesprek is gegaan met [verzoekster] over het onveilige gevoel dat zij op de werkvloer ervaart, dat heeft proberen op te lossen en dat daarbij ook een vertrouwenspersoon betrokken is geweest. Dat dit niet tot een oplossing heeft kunnen leiden, is niet aan [organisatieonderdeel 1 van verweerder] te wijten.
Van ernstig verwijtbaar handelen ten aanzien van de arbeidsomstandigheden door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding op deze grondslag.
Ernstig verwijtbaar handelen ten aanzien van de re-integratie4.10. [verzoekster] stelt zich vervolgens op het standpunt dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] de re-integratieverplichtingen in zeer ernstige mate heeft geschonden en dat zij zonder die schending meer mogelijkheden zou hebben gehad om intern dan wel extern te re-integreren. Dit gedrag van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] is volgens [verzoekster] dusdanig ernstig verwijtbaar dat zij aanspraak maakt op een billijke vergoeding.
4.11.
[verzoekster] heeft ter onderbouwing van deze stelling onder meer aangevoerd dat het re-integratietraject (zowel in het eerste als in het tweede spoor) niet goed is verlopen en niet succesvol is afgerond en dat dit te wijten is aan [organisatieonderdeel 1 van verweerder] . [organisatieonderdeel 1 van verweerder] heeft zich volgens [verzoekster] nauwelijks ingespannen tijdens de re-integratie, terwijl [verzoekster] zich steeds actief heeft opgesteld en zelf steeds het initiatief moest nemen in het kader van de re-integratie. Volgens [verzoekster] had [organisatieonderdeel 1 van verweerder] wel de mogelijkheid om een voor haar passende baan te creëren, maar [organisatieonderdeel 1 van verweerder] heeft daarvoor helemaal geen inspanningen verricht.
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoekster] ter onderbouwing van haar verzoek diverse rapportages heeft overgelegd van onder meer het UWV waarin essentiële informatie staat (dan wel kan staan) voor de beoordeling ten aanzien van de re-integratie. De rapporten die [verzoekster] heeft overgelegd zijn echter niet compleet, terwijl de kantonrechter meent dat het voor de beoordeling op dit punt wel van essentieel belang is om over deze volledige rapporten te kunnen beschikken.
Alvorens te beslissen op dit verzoek, wordt [verzoekster] dan ook in de gelegenheid gesteld deze rapportages alsnog compleet aan te leveren, op de hierna te melden datum en wijze.
Het gaat dan concreet om de volgende rapportages:
- Arbeidsdeskundig onderzoek van [onderneming] van 24 oktober 2019 (deels overgelegd als productie 43);
- UWV deskundigenoordeel van februari 2020 over de inspanningen van werkgever (deels overgelegd als productie 58);
- Arbeidsdeskundig rapport UWV van 15 juni 2020 waarin de loonsanctie wordt opgelegd (deels overgelegd als productie 59);
- Arbeidsdeskundig rapport UWV betreffende bekorting loonsanctie begin 2021 (deels overgelegd als productie 61 (2);
- Arbeidsdeskundig rapport UWV in het kader van de beslissing op de WIA-aanvraag (deels overgelegd als productie 61 (1).
Volledigheidshalve wijst de kantonrechter er daarbij op dat [verzoekster] bij het overleggen van deze rapportages, niet in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten. Zij mag enkel de hierboven genoemde stukken alsnog compleet aanleveren. Verdere stukken dan wel toelichting daarop neemt de kantonrechter niet in behandeling. Indien [verzoekster] niet over de volledige rapportages beschikt, wordt [organisatieonderdeel 1 van verweerder] verzocht haar medewerking te verlenen om alsnog aan dit verzoek te kunnen voldoen.
Na ontvangst van bovenvermelde stukken streeft de kantonrechter ernaar om uiterlijk op
19 april 2022 uitspraak te doen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt [verzoekster] in de gelegenheid om
uiterlijk op 5 april 2022de stukken zoals omschreven onder rechtsoverweging 4.12 alsnog compleet in het geding te brengen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn op 22 maart 2022.