Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster, hierna ook te noemen: [verzoekster] ,
procederende in persoon
[verweerder],
zetelend te [plaatsnaam 1] ,
verweerder, hierna ook te noemen: [organisatieonderdeel 1 van verweerder] ,
gemachtigde: mr. C.E.J.Y. van Agt.
1.Het verloop van de procedure
15 februari 2022 met 6 producties.
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
4.De beoordeling
De kantonrechter neemt bij dit verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding ook het onder a geformuleerde verzoek van [verzoekster] tot betaling van een vergoeding wegens psychisch leed mee, omdat die immateriële schade als onderdeel van de billijke vergoeding kan worden aangemerkt en [verzoekster] dat in haar aanvullende verzoek eveneens tot uitganspunt lijkt te nemen. Tijdens de zitting heeft [verzoekster] ook erkend dat de vergoeding voor psychisch leed onderdeel kan uitmaken van de billijke vergoeding. Ook het onder d geformuleerde verzoek betrekt de kantonrechter bij de beoordeling van de billijke vergoeding, omdat [verzoekster] blijkens haar aanvullende verzoek de primaire grondslag hiervoor onder de billijke vergoeding heeft ondergebracht op grond van artikel 7:682 BW.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid (Wwz) blijkt dat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding) een hoge drempel geldt. Daarvoor is alleen aanleiding in uitzonderlijke gevallen. De billijke vergoeding kan worden toegekend als de opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en dat kan, bijvoorbeeld, ook aan de orde zijn als de werkgever zijn re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. (Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, C (MvA), p. 113).
Daarnaast wordt in de parlementaire geschiedenis het voorbeeld genoemd van
de situatie waarin een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden. (Zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3 blz 34).
Achtervolging, privacyschending en toxische omgeving
Hoewel [verzoekster] uitvoerig de voorvallen heeft beschreven die zij op de werkvloer ervaren stelt te hebben en die naar haar zeggen ook doorwerkten in haar privéleven, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] de verwijten die zij maakt aan [organisatieonderdeel 1 van verweerder] onvoldoende heeft geconcretiseerd. De enkele e-mail die [verzoekster] heeft overgelegd uit 2016 (zie rechtsoverweging 2.2) waaruit volgt dat mogelijk door derden mailberichten van [verzoekster] zouden zijn gelezen is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat [verzoekster] (online) werd gevolgd door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] en dat zij daardoor ziek zou zijn geworden. Dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] [verzoekster] doelbewust zou hebben gevolgd (onder meer door middel van een algoritme) is de kantonrechter niet gebleken. Dat de ontvangst van diverse e-mails samenvalt met momenten dat [verzoekster] net haar computer aan dan wel juist uitzet, lijkt op toeval te berusten. Hetzelfde geldt voor de stelling van [verzoekster] dat zij fysiek wordt achtervolgd door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] en dat dit blijkt uit het feit dat wanneer zij ergens weg gaat er plotseling een auto van [organisatieonderdeel 1 van verweerder] voorbij rijdt.
Daarnaast heeft [verzoekster] onder meer als voorbeeld over de onjuiste toepassing van regelgeving erop gewezen dat [organisatieonderdeel 1 van verweerder] weigert om wettelijke rente te betalen over het achterstallige loon naar aanleiding van de uitspraak in een beroepszaak tussen partijen door de Centrale Raad van Beroep.
Ten aanzien van deze verwijten overweegt de kantonrechter dat wat er inhoudelijk ook van zij, dat evenmin verwijten betreffen die als ernstig verwijtbaar handelen zijn te kwalificeren en die geleid zouden hebben tot de ziekte van [verzoekster] .
Van ernstig verwijtbaar handelen ten aanzien van de arbeidsomstandigheden door [organisatieonderdeel 1 van verweerder] is dan ook geen sprake, zodat er geen aanleiding bestaat voor toekenning van een billijke vergoeding op deze grondslag.
Het gaat dan concreet om de volgende rapportages:
Na ontvangst van bovenvermelde stukken streeft de kantonrechter ernaar om uiterlijk op
19 april 2022 uitspraak te doen.
5.De beslissing
uiterlijk op 5 april 2022de stukken zoals omschreven onder rechtsoverweging 4.12 alsnog compleet in het geding te brengen;