Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[opposante] , te [woonplaats] , opposante
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft opposante beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 4 mei 2021, betreffende haar uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). De rechtbank heeft op 27 september 2021 het beroep kennelijk ongegrond verklaard. Hierop heeft opposante verzet ingesteld, dat op 13 april 2022 is behandeld. Tijdens deze zitting was opposante aanwezig, bijgestaan door haar waarnemer mr. P.E. Epping, terwijl mr. E.F. de Roy van Zuydewijn namens het Uwv aanwezig was.
De rechtbank heeft in de beroepszaak zonder zitting uitspraak gedaan, omdat het eindoordeel buiten redelijke twijfel stond. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het bezwaar van opposante terecht niet-ontvankelijk had verklaard. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of zij terecht heeft geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Opposante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte slechts één besluit had behandeld, maar trok deze grond ter zitting in.
Opposante stelde verder dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding in de bezwaarfase, omdat zij tijdelijk niet in staat was haar belangen te behartigen. De rechtbank toonde begrip voor haar situatie, maar oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank concludeerde dat het besluit op de juiste wijze aan opposante was kenbaar gemaakt en dat zij zelf acties had kunnen ondernemen om tijdig bezwaar in te stellen.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.