ECLI:NL:RBMNE:2022:1603

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de ZW-uitkering van een verzorgende na zwangerschapsgerelateerde ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een verzorgende, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres was sinds 1 december 2018 werkzaam en meldde zich op 18 februari 2019 ziek vanwege zwangerschapsklachten. Na een periode van uitkeringen op basis van de Ziektewet en de Wet arbeid en zorg, beëindigde het UWV op 21 oktober 2020 haar ZW-uitkering, omdat zij volgens het UWV in staat was om meer dan 65% van haar loon te verdienen. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde haar bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door een waarnemer van haar gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht had gebaseerd op de rapportages van de verzekeringsarts en dat deze rapportages voldeden aan de vereisten van zorgvuldigheid. Eiseres voerde aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat haar psychische gesteldheid niet voldoende was meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de omstandigheden van eiseres en dat de medische beoordeling juist was.

De rechtbank concludeerde dat het UWV de ZW-uitkering terecht had beëindigd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De rechtbank wees erop dat het UWV gebonden was aan de medische en arbeidsdeskundige beoordelingen en dat er geen aanleiding was om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen. Eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4608
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Rachid),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiseres was vanaf 1 december 2018 werkzaam als verzorgende voor gemiddeld 31,95 uur per week. Op 18 februari 2019 is eiseres ziekgemeld voor haar werk wegens zwangerschapsklachten. Zij heeft vanaf dat moment een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gekregen ter hoogte van bruto 100% van haar dagloon, omdat de ziekte zwangerschapsgerelateerd was. Over de periode 28 mei 2019 tot 25 september 2019 had zij een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO).
Eiseres heeft zich op 26 september 2019 aansluitend op de WAZO ziekgemeld met als voornaamste klachten bekkeninstabiliteit, bloedarmoede en lage rugklachten. Eiseres heeft vanaf dat moment een ZW-uitkering gekregen ter hoogte van bruto 100% van haar dagloon, omdat de ziekte zwangerschapsgerelateerd was. Omdat volgens de bedrijfsarts sprake was van dezelfde ziekteoorzaak als voor de WAZO-uitkering, heeft de bedrijfsarts haar eerste ziektedag vastgesteld op 18 februari 2019. Eiseres was ondertussen opnieuw zwanger met als verwachte bevallingsdatum 18 augustus 2020. De tweede zwangerschap is geëindigd in een stilgeboorte. Volgens het Uwv was de stilgeboorte op een moment voordat eiseres recht zou hebben op een WAZO-uitkering. Vervolgens heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) plaatsgevonden.
In het kader van de EZWb hebben een bedrijfsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. Met besluit van 21 oktober 2020 (primair besluit) heeft het Uwv het recht op een ZW-uitkering met ingang van 22 november 2020 beëindigd, omdat eiseres vanaf 24 september 2020 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Vervolgens heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. In het besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft de beroepsgronden aangevuld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. P.E. Epping, waarnemer van haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Standpunt van eiseres
2. Eiseres vindt dat het Uwv haar ZW-uitkering ten onrechte heeft beëindigd. Eiseres voert daartoe aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht en dat de medische en arbeidsdeskundige beoordeling onjuist is. Ook vindt eiseres dat het Uwv het evenredigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden.
Beoordelingskader
3. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen. Die rapportages moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapportages:
  • zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
  • bevatten geen tegenstrijdigheden; en
  • zijn voldoende begrijpelijk.
De rapportages en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapportages niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapportage van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Medische kant van het besluit – zorgvuldigheid
4. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen rekening heeft gehouden met haar psychische gesteldheid. Eiseres was een alleenstaande moeder, verwikkeld in een (vecht)scheiding, die tijd nodig had om het verlies van haar stilgeboren dochter te verwerken, terwijl haar andere dochter brandwonden had opgelopen en eiseres zelf was betrokken bij een auto-ongeluk. Eiseres vindt dat er te kort en te beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden.
5. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hiervoor genoemde drie voorwaarden voldoet. De rechtbank stelt vast dat een bedrijfsarts dossierstudie heeft verricht en eiseres heeft gezien op een fysiek spreekuur. Tijdens dit spreekuur heeft er een lichamelijk onderzoek en een psychisch onderzoek plaatsgevonden. Ook zijn de in beroep door eiseres aangevoerde omstandigheden aan de orde gekomen en zijn haar psychische klachten beoordeeld.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens dossierstudie verricht en was op 29 april 2021 aanwezig bij de telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het door eiseres overgelegde stuk van Stichting [stichting] meegenomen bij zijn beoordeling. Hij heeft zelf geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector, omdat hij van mening was over voldoende informatie te beschikken. Niet is gebleken dat er medische klachten zijn gemist of dat er te beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden. Er staan verder geen tegenstrijdigheden in de rapportage en deze is voldoende begrijpelijk. De rapportage voldoet daarmee aan de drie voorwaarden. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit op deze rapportage mocht baseren.
Is de medische beoordeling juist?
6. Eiseres vindt dat de medische beoordeling onjuist is en dat zij in het geheel niet in staat is om te werken dan wel dat zij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn aangenomen.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Uit het rapport van 29 april 2021 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiseres genoemde klachten heeft onderkend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiervoor diverse beperkingen aangenomen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt er met deze beperkingen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening gehouden met de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank kan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij voldoende uitgelegd waarom hij vindt dat de beperkingen van de FML aansluiten bij de klachten van eiseres. De enkele – niet met medische stukken onderbouwde – stelling van eiseres dat zij in het geheel niet kan werken en er meer beperkingen voor haar moeten worden aangenomen, acht de rechtbank onvoldoende om aan de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
8. Eiseres voert aan dat de arbeidskundige beoordeling onjuist is, omdat er geen werkgever is die rekening kan houden met de veelvuldige afwisseling in positie die eiseres nodig heeft en met de overige beperkingen van eiseres.
9. De rechtbank wijst er allereerst op dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zelf geen medisch onderzoek verricht en dus mag uitgaan van de juistheid van de beoordeling van een verzekeringsarts. Nu uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de medische beoordeling juist acht, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies ongeschikt voor haar zouden zijn.

Motiveringsbeginsel

10. Eiseres voert aan dat het Uwv alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen, maar dat uit niets blijkt dat ook de belangen van eiseres zijn meegewogen. Uit de summiere besluiten kan volgens eiseres geen enkele motivering worden opgemaakt.
11. De rechtbank stelt vast het primaire besluit is gebaseerd op een medische en een arbeidsdeskundige beoordeling die zijn neergelegd in schriftelijke rapporten. Het bestreden besluit is gebaseerd op de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die ook is neergelegd in een schriftelijk rapport. In het bestreden besluit is vermeld dat dat rapport deel uitmaakt van het bestreden besluit en ook wordt meegestuurd met het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd en dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheidsbeginsel
12. Eiseres voert aan dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden, omdat niemand er bij is gebaat als eiseres wordt gedwongen passende werkzaamheden te verrichten om daarna uit te vallen met gezondheidsklachten.
13. De rechtbank stelt vast sprake is van een gebonden beschikking. Het Uwv moet met een medische en een arbeidsdeskundige beoordeling vaststellen of eiseres in staat is om meer dan 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Als eiseres daaraan voldoet, moet het Uwv de ZW-uitkering beëindigen. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtszekerheidsbeginsel
14. Eiseres voert aan dat het haar niet duidelijk is waarom zij opeens arbeidsgeschikt is, nu haar klachten nog hetzelfde zijn.
15. Los van de vraag of deze onderbouwing kan worden aangemerkt als een schending van het rechtszekerheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Bij een EZWb, zoals in deze zaak, wordt een FML wordt opgesteld aan de hand van de belastbaarheid van eiseres en volgt een arbeidskundige beoordeling waarbij theoretische functies worden geduid als eiseres niet meer in staat is om haar eigen arbeid als verzorgende te doen. Vervolgens wordt bepaald of eiseres in staat is om meer dan 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Dat is anders dan de beoordelingen die eiseres eerder heeft gehad, want toen werd alleen beoordeeld of eiseres in staat was om haar arbeid als verzorgende te verrichten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
18. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022 door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.