In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De eiser, die was veroordeeld voor een zedendelict, had een VOG aangevraagd voor de functie van onderhoudskundige bij een kinderdagverblijf. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van een verscherpt toetsingskader, dat van toepassing is bij veroordelingen voor zedendelicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de afwijzing van de VOG niet evident disproportioneel is, gezien de aard van het delict en de mogelijkheid dat de eiser in contact kan komen met kwetsbare personen, zoals kinderen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het belang van de samenleving bij de bescherming van kwetsbare personen zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, dat hij in zijn functie geen direct contact met kinderen zou hebben, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd is, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.