ECLI:NL:RBMNE:2022:163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2978
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) wegens veroordeling voor zedendelict

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de minister voor Rechtsbescherming. De eiser, die was veroordeeld voor een zedendelict, had een VOG aangevraagd voor de functie van onderhoudskundige bij een kinderdagverblijf. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van een verscherpt toetsingskader, dat van toepassing is bij veroordelingen voor zedendelicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de afwijzing van de VOG niet evident disproportioneel is, gezien de aard van het delict en de mogelijkheid dat de eiser in contact kan komen met kwetsbare personen, zoals kinderen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het belang van de samenleving bij de bescherming van kwetsbare personen zwaarder weegt dan het belang van de eiser bij het verkrijgen van de VOG. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, dat hij in zijn functie geen direct contact met kinderen zou hebben, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd is, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Cras),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. K.W. Hau).

Procesverloop

In het besluit van 12 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor de functie van onderhoudskundige bij [bedrijf] afgewezen.
In het besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft een aanvraag gedaan voor een VOG voor de functie van onderhoudskundige bij [bedrijf] Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiser op 30 september 2011 in hoger beroep is veroordeeld wegens ontucht met een wilsonbekwame tot een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis. Daarnaast is een maatregel van schadevergoeding opgelegd van € 600,- subsidiair 12 dagen hechtenis. Het vonnis is onherroepelijk. Volgens verweerder vormt het gepleegde strafbare feit, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Daarmee is aan het zogenoemde objectieve criterium dat verweerder hanteert, voldaan. Verder vindt verweerder dat het belang van de samenleving bij weigering van de VOG zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG. Daarvoor heeft hij beoordeeld of in de omstandigheden van dit geval aanleiding behoort te worden gezien om toch over te gaan tot afgifte van de gevraagde VOG. Dat is niet het geval volgens verweerder. Dit is verweerders invulling van het subjectieve criterium.
Eiser is het niet eens met het besluit van verweerder om de aanvraag af te wijzen. Hij vindt dat in zijn geval niet is voldaan aan beide criteria. De rechtbank beoordeelt hierna eisers beroepsgronden.
Het objectieve criterium
Eiser vindt dat verweerder ten onrechte aanneemt dat aan het objectieve criterium is voldaan. Het objectieve risico dat hij het delict herhaalt, kan zich in dit geval niet voordoen, omdat het uitgesloten is dat hij als onderhoudsmonteur één-op-één contact heeft met de kinderen op het dagverblijf. Het onderhoud vindt plaats in afgesloten onderhouds- en techniekruimtes waar de installaties zich bevinden. Bovendien geldt het “vier-ogen-principe” op het dagverblijf, waardoor er altijd een personeelslid toezicht zal houden.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat niet uit te sluiten is dat eiser tijdens de uitoefening van zijn functie in aanraking komt met de aanwezige kinderen, waarbij sprake kan zijn van een één-op-één relatie met (tijdelijke) afhankelijkheid. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het risico dat eiser tijdens zijn werkzaamheden in aanraking komt met de aanwezige kinderen is niet volledig uit te sluiten en verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat zelfs een gering risico al voldoende is voor de vaststelling dat is voldaan aan het objectieve criterium. Het is ook niet voor niks dat de werkgever een VOG van eiser verlangt. Eisers beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2021 [1] helpt hem niet. In die zaak zag de rechter niet waarom het gepleegde strafbare feit (indien herhaald) aan een behoorlijke uitoefening van de beoogde functie in de weg zou staan. Dat is in het geval van eiser wel aan de hand: het gepleegde strafbare feit zou, indien herhaald, aan een behoorlijke uitoefening van de functie van onderhoudskundige op een kinderdagverblijf in de weg staan.
5. Aan het objectieve criterium is dan ook voldaan en verweerder heeft dat voldoende gemotiveerd.
Het subjectieve criterium
6. Eiser is het er verder niet mee eens dat verweerder het verscherpt toetsingskader van toepassing acht, omdat evident geen sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat het verscherpt toetsingskader, waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd, wel van toepassing is, omdat eiser eenmaal in de twintig jaar voorafgaand aan het moment van beoordeling is veroordeeld wegens een zedendelict en er sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie. Omdat het verscherpt toetsingskader van toepassing is wordt de VOG alleen afgegeven als de weigering ervan evident disproportioneel is.
7. De rechtbank geeft eiser ook hierin geen gelijk. Zoals hiervoor al is overwogen is niet uitgesloten dat eiser in een één-op-één situatie komt met een (afhankelijk) klein kind. Dan kan een gezags- of afhankelijkheidsrelatie ontstaan. En eiser is in de twintig jaar voorafgaand aan de beoordeling van deze aanvraag veroordeeld wegens een zedendelict. Daarom heeft verweerder het verscherpte toetsingskader van toepassing mogen achten. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de weigering van de VOG aan eiser niet evident disproportioneel is.
8. Verweerder heeft hiervoor allereerst gekeken naar de strafrechtelijke afdoening van het gepleegde delict. Verweerder is van mening dat de strafrechter eiser het zedendelict, gelet op de onvoorwaardelijke veroordeling tot een werkstraf van 180 uur, niet licht heeft aangerekend. Er is dan ook geen sprake van een licht feit volgens verweerder. Daarbij heeft verweerder van belang geacht dat het slachtoffer minderjarig was en eiser meerderjarig ten tijde van het delict. Ook het tijdsverloop heeft verweerder (nog) niet in het voordeel van eiser laten spreken, omdat eisers veroordeling ruim binnen de termijn van twintig jaar valt. Op zitting is door verweerder toegelicht dat in beginsel na 15 jaar het tijdsverloop in het voordeel van de aanvrager gaat spreken en zover is het nog niet voor eiser. Dat eiser na zijn veroordeling niet meer met justitie in aanraking is geweest, vindt verweerder positief, maar verandert hier niets aan. Verweerder heeft ook nog meegewogen dat niet gezegd is dat eiser geen VOG voor een andere functie zou kunnen krijgen en ook niet dat hij nooit meer voor hetzelfde doel als bij deze aanvraag een VOG kan krijgen. De rechtbank oordeelt dat verweerder dit mede van belang heeft kunnen achten. De rechtbank begrijpt uiteraard dat het voor eiser belangrijk is om een VOG te krijgen en dat de afwijzing daarvan grote gevolgen voor hem heeft, maar toch vindt zij dat verweerder – alles overziend – het belang om kwetsbare personen in de samenleving te beschermen hier belangrijker heeft mogen vinden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder tot deze afweging en uitkomst heeft kunnen komen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.