ECLI:NL:RBMNE:2022:1630
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.R. van Es – de Vries
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling waarde en vergelijkingsmethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde Y. el Mathari, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 870.000,- per 1 januari 2020. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat de woning maximaal € 750.000,- waard was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 7 februari 2022, waar verweerder zijn standpunt onderbouwde met een taxatiematrix die vergelijkingen maakte met drie andere woningen in de buurt.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen die door verweerder waren gepresenteerd, voldoende vergelijkbaar waren en dat de taxatiematrix aannemelijk maakte dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten over de gedateerde voorzieningen en de staat van onderhoud werden door de rechtbank niet overtuigend geacht, en de rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de afwaardering voor de ligging van de woning adequaat was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.