ECLI:NL:RBMNE:2022:1644

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2823
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es – de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp. Eiseres ontving op 2 juni 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 66,50, omdat zij op 29 mei 2021 parkeerde in een 1,20-zone zonder parkeergeld te betalen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, waarop de heffingsambtenaar op 30 juni 2021 het bezwaar gegrond verklaarde en de aanslag introk. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar, omdat zij vond dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding had moeten toekennen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de verkeerde zone had betaald, maar dat de heffingsambtenaar had moeten kunnen zien dat eiseres wel degelijk parkeergeld had betaald. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar onzorgvuldig heeft gehandeld door deze informatie niet te raadplegen voordat de naheffingsaanslag werd opgelegd. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, wat betekent dat het beroep van eiseres gegrond is.

De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing op de proceskostenvergoeding betreft en kent eiseres een proceskostenvergoeding toe van € 893,50. Tevens wordt het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigde: B. Plukker – Klein Meuleman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 juni 2021 aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,50.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting ingetrokken.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 23 februari 2022. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag opgelegd, omdat eiseres op 29 mei 2021 parkeerde in een 1,20-zone zonder parkeergeld te betalen. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd, omdat gebleken was dat eiseres toch voldoende parkeergeld had betaald. Verweerder had dit eerst niet gezien, omdat eiseres zich in de verkeerde zone had aangemeld. Verweerder zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, omdat er geen sprake is van een aan verweerder te wijten fout.
2. In beroep stelt eiseres dat verweerder een proceskostenvergoeding had moeten toekennen in bezwaar, omdat de naheffingsaanslag is opgelegd vanwege een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Als verweerder namelijk zorgvuldiger te werk was gegaan, had verweerder al vóór het opleggen van de aanslag gezien dat eiseres wel parkeergeld – en ook voldoende parkeergeld – had betaald, maar dat eiseres zich per abuis via een telefoonapplicatie had aangemeld in een andere zone.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. De aanslag is namelijk het gevolg van een fout van eiseres. Zij meldde zich immers in de verkeerde 1,20-zone aan. Volgens verweerder had eiseres op haar parkeerapplicatie kunnen zien en had moeten controleren dat zij de aanmelding bij de verkeerde 1,20-zone had gedaan en had zij naar aanleiding hiervan de zone moeten wijzigen.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het er over eens dat eiseres de parkeerbelasting bij een verkeerde zone heeft betaald. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de periode tussen de controle (op 29 mei 2021) en het opleggen van de naheffingsaanslag (op 2 juni 2021) in het systeem had kunnen zien dat eiseres in een andere 1,20-zone had betaald. Omdat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de aanslag over informatie beschikte of redelijkerwijs kon beschikken waaruit volgt dat eiseres op het moment van de controle de parkeerbelasting had voldaan, was het onzorgvuldig om dit niet te raadplegen alvorens de aanslag op te leggen. Het raadplegen van het systeem is ook niet zo tijdsintensief, dat dit niet van verweerder mag worden verwacht. [1] Daarbij komt dat op grond van artikel 20 Algemene wet inzake rijksbelastingen een naheffingsaanslag alleen kan worden opgelegd als de verschuldigde belasting geheel of gedeeltelijk niet is betaald. In dit geval staat vast dat eiseres ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag het verschuldigde bedrag aan belasting wél geheel had betaald.
5. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.
6. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar betreft en zal in zoverre zelf in de zaak voorzien.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 893,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 269,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-, met wegingsfactor 0,5). [2]
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarbij de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet zijn toegekend;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 893,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es – de Vries, rechter, in aanwezigheid van A. Kasi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van Rechtbank Amsterdam van 6 december 2021, ECLI:RBAMS:2021:7052.
2.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.