ECLI:NL:RBMNE:2022:1650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 maart 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4084
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering; gebrek aan deugdelijke verzendadministratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering, die was ingegaan op 25 februari 2021, omdat zij volgens de gemeente niet meer in de gemeente woonde. De gemeente vorderde een terugbetaling van een openstaande schuld van € 1.168,55, die voortkwam uit meerdere herzieningen van de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres stelde dat zij de besluiten over deze herzieningen niet had ontvangen en dat zij daardoor niet in bezwaar kon gaan.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had aangetoond dat de besluiten aan eiseres waren verzonden. De rechtbank stelde vast dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in de besluitvorming van de gemeente, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiseres niet in haar belangen werd geschaad. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres ongegrond was, maar veroordeelde de gemeente wel tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Daarnaast moest de gemeente het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke verzendadministratie in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de rechtspositie van de betrokkenen. De rechtbank heeft de gemeente veroordeeld in de proceskosten, ondanks dat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4084

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Inleiding en procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 40 lid 1 en artikel 54 van de Participatiewet (PW) de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken vanaf 25 februari 2021 omdat eiseres niet meer in de gemeente [plaats] woont. Voor zover van belang in deze procedure heeft de gemeente aan eiseres gevraagd om een nog openstaande schuld van € 1.168,55 binnen 6 weken terug te betalen.
De schuld van eiseres aan verweerder is ontstaan door een aantal herzieningen van het recht op uitkering van eiseres, waardoor eiseres teveel betaalde bijstand moet terugbetalen. Deze bedragen zijn na verloop van tijd gebruteerd. Het gaat concreet om de volgende besluiten:
  • Besluit van 7 januari 2020 dit betreft een herziening van het recht op uitkering in de periode 28 augustus 2019 – 7 september 2019, vanwege een te lang verblijf in het buitenland, een terugvordering van € 202,70 aan teveel ontvangen uitkering (besluit 5).
  • Besluit van 10 juni 2015, dit betreft een herziening van het recht op uitkering vanwege een verandering in de woonsituatie van eiseres, en een terugvordering van € 617,67 aan teveel ontvangen bijstand (besluit 1);
  • Besluit van 28 januari 2016, dit betreft een brutering (€ 355,04) van het saldo van de vordering uit besluit 1 (besluit 2);
  • Besluit van 24 september 2019, dit betreft een herziening van het recht op uitkering vanaf 9 augustus 2019, vanwege een toename van het aantal kostendelers in de woning van eiseres, en een terugvordering van € 34,59 aan teveel ontvangen uitkering (besluit 3);
  • Besluit van 9 januari 2020, dit betreft een brutering (€ 20,01) van het saldo van de vordering uit besluit 3 (besluit 4);
Eiseres heeft in bezwaar (voor zover relevant in beroep) aangevoerd dat zij de eerste vier genoemde besluiten niet heeft ontvangen. Verder heeft eiseres verweerder gevraagd om de besluiten te herzien, vanwege nieuw gebleken feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. G.J. de Kaste. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde E.H. Siemeling.

Overwegingen

1. De belangrijkste beslissingen van de rechtbank zijn dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. Dat betekent dat eiseres op een onderdeel gelijk krijgt, maar dat dit uiteindelijk geen verschil maakt voor de gevolgen van het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
Heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat de besluiten aan eiseres bekend zijn gemaakt? Nee
2.1
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de besluiten 2 tot en met 4 niet heeft ontvangen, en dat zij (dus) geen mogelijkheid heeft gehad daartegen in bezwaar te gaan. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld dat de besluiten 2 tot en met 4 voorzien zijn van de juiste adressering en een verzenddatum. Volgens verweerder is het bij voorbaat aannemelijk dat eiseres deze besluiten heeft ontvangen, mede omdat eiseres zelf heeft verklaard dat zij depressief was en dat het (daarom) voor de hand ligt dat eiseres de besluiten wel heeft ontvangen maar niet heeft geregistreerd.
2.3
In het bestuursrecht geldt het uitgangspunt dat, in geval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Daarvoor is in ieder geval vereist:
  • dat het besluit is voorzien van de juiste adressering; en
  • een verzenddatum; en
  • dat een deugdelijke verzendadministratie is gevoerd.
2.4
Dat de besluiten zijn voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum is dus niet voldoende. Ook de redenering van verweerder dat eiseres (naar eigen zeggen) depressief was en daarom de besluiten zelf niet geregistreerd zal hebben is in dit kader onvoldoende. Uit de jurisprudentie volgt dat er een deugdelijke verzendadministratie moet worden gevoerd, waarin de verzending van de betreffende besluiten op individueel niveau is geregistreerd. Verweerder heeft op de zitting erkend dat een dergelijke verzendadministratie ontbreekt. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat de besluiten 2 tot en met 4 zijn verzonden.
2.5
De rechtbank oordeelt dat verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat de besluiten door eiseres zijn ontvangen. Op dit punt bevat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank ziet aanleiding om dit zorgvuldigheidsgebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb omdat eiseres niet in haar belangen wordt geschaad. Dat legt de rechtbank hierna uit.
Heeft eEiseres uitgelegd wat er concreet mis is met de besluiten? Nee
3.1
De vraag is wat de gevolgen zijn van de vaststelling in punt 2.5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit namelijk
nietslechts beperkt tot de conclusie dat eiseres de besluiten heeft ontvangen en (dus) niet-ontvankelijk was in haar bezwaar. Verweerder heeft de bezwaargronden allemaal inhoudelijk besproken en is (subsidiair) tot ongegrondverklaring gekomen van de bezwaren tegen de besluiten 2 tot en met 5. In de beroepsprocedure heeft eiseres niet uitgelegd wat er op dit punt schort aan het bestreden besluit, of wat er materieel schort aan de besluiten 2 tot en met 5.
3.2
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft eiseres er alleen op gewezen dat zij de kans heeft gemist om in bezwaar te gaan tegen de besluiten. Als zij die kans wel had gekregen, had zij – bijvoorbeeld – bezwaar kunnen maken tegen de wijziging in toepassing van de kostendelersnorm.
De rechtbank overweegt dat eiseres hiermee in feite (slechts) wijst op een theoretisch gemiste kans. Dat vindt de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van een materieel belang. Als eiseres vindt dat verweerder fouten heeft gemaakt bij de wijziging in de toepassing van de kostendelersnorm (besluit 3) dan wel dat verweerder fouten heeft gemaakt in de overige besluiten, dan had zij dat in de bezwaarfase of in deze procedure kunnen en moeten uitleggen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft verweerder het verzoek tot herziening terecht afgewezen? Ja
4.1
In de bezwaarprocedure heeft eiseres verweerder verzocht om de vijf besluiten te herzien. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder bij de beoordeling van haar verzoek ten onrechte niet is ingegaan op het nieuw gebleken feit dat eiseres depressief was. Verder voert eiseres aan dat de beslissing van verweerder om de besluiten niet te herzien, gelet op de depressie van eiseres, onredelijk is, en in strijd met artikel 18 PW.
4.2
De beroepsgrond slaagt niet. Van nieuw gebleken feiten of omstandigheden is namelijk alleen sprake als deze feiten en omstandigheden na het eerdere besluit zijn voorgevallen, of niet voor dat besluit konden worden aangevoerd, of als het gaat om bewijsstukken van al eerder gestelde feiten en omstandigheden, die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd (Centrale Raad van Beroep, 18 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1492). De redenering van eiseres slaagt niet, omdat vast staat dat de depressie van eiseres zich al voordeed vóór de verschillende besluiten en omdat verweerder al bekend was met de depressie. Verweerder was dus niet gehouden de depressie van eiseres aan te merken als ‘nieuw gebleken feit of omstandigheid’. Eiseres heeft ook niet onderbouwd dat de aard of ernst van de depressie zodanig is, dat verweerder in redelijkheid niet het verzoek tot herziening mocht afwijzen.
Verder slaagt het beroep op artikel 18 PW niet. Dit artikel ziet op het afstemmen van de (hoogte van) bijstand op de feitelijke behoefte van een individueel geval, en niet op de vraag hoe verweerder om moet gaan met het verzoek een onherroepelijk besluit te herzien. Bij de vraag of de depressie van eiseres verweerder had moeten bewegen tot het herzien van de besluiten speelt artikel 18 PW geen rol.
Conclusie
5. Eiseres krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond.
6. Omdat de rechtbank het in alinea 2.5 vastgestelde zorgvuldigheidsgebrek heeft gepasseerd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1). Om dezelfde reden bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.