Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
Inleiding en procesverloop
- Besluit van 7 januari 2020 dit betreft een herziening van het recht op uitkering in de periode 28 augustus 2019 – 7 september 2019, vanwege een te lang verblijf in het buitenland, een terugvordering van € 202,70 aan teveel ontvangen uitkering (besluit 5).
- Besluit van 10 juni 2015, dit betreft een herziening van het recht op uitkering vanwege een verandering in de woonsituatie van eiseres, en een terugvordering van € 617,67 aan teveel ontvangen bijstand (besluit 1);
- Besluit van 28 januari 2016, dit betreft een brutering (€ 355,04) van het saldo van de vordering uit besluit 1 (besluit 2);
- Besluit van 24 september 2019, dit betreft een herziening van het recht op uitkering vanaf 9 augustus 2019, vanwege een toename van het aantal kostendelers in de woning van eiseres, en een terugvordering van € 34,59 aan teveel ontvangen uitkering (besluit 3);
- Besluit van 9 januari 2020, dit betreft een brutering (€ 20,01) van het saldo van de vordering uit besluit 3 (besluit 4);
Overwegingen
- dat het besluit is voorzien van de juiste adressering; en
- een verzenddatum; en
- dat een deugdelijke verzendadministratie is gevoerd.
nietslechts beperkt tot de conclusie dat eiseres de besluiten heeft ontvangen en (dus) niet-ontvankelijk was in haar bezwaar. Verweerder heeft de bezwaargronden allemaal inhoudelijk besproken en is (subsidiair) tot ongegrondverklaring gekomen van de bezwaren tegen de besluiten 2 tot en met 5. In de beroepsprocedure heeft eiseres niet uitgelegd wat er op dit punt schort aan het bestreden besluit, of wat er materieel schort aan de besluiten 2 tot en met 5.