ECLI:NL:RBMNE:2022:1654

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4397
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering

In deze zaak heeft eiser, die onder bewind staat, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van bewindvoering. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht afgewezen, omdat eiser voldoende vermogen zou hebben om de kosten zelf te betalen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor bijzondere bijstand op 1 maart 2021 is afgewezen, en dat het bezwaar op 24 september 2021 ongegrond is verklaard. Tijdens de zitting op 22 februari 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiser betoogde dat de beleidsregels onjuist waren toegepast, met name met betrekking tot de berekening van het vrij te laten vermogen en de reserveringen voor duurzame gebruiksgoederen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser meer vermogen had dan de voor hem geldende vermogensgrens. De rechtbank oordeelde dat de individuele inkomens- en vakantietoeslag niet buiten beschouwing konden worden gelaten bij de berekening van het vermogen, en dat eiser niet had aangetoond dat er kosten waren voor duurzame gebruiksgoederen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en eiser geen gelijk gegeven.

De uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra en is openbaar gemaakt op 5 april 2022. Eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: E.H. Siemeling).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van bewindvoering afgewezen omdat hij voldoende vermogen heeft om de kosten zelf te betalen.
Bij besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser staat onder bewind. Op 13 januari 2021 heeft ZEKER Financiële Zorgverlening B.V. (ZEKER) namens eiser bijzondere bijstand voor de maandelijkse kosten van bewindvoering aangevraagd. Uit de aanvraag blijkt dat de kosten van bewindvoering € 1.436,27 per jaar inclusief btw bedragen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Op grond van artikel 18, vierde lid, van de RBBU 2019 [1] (RBBU), bedraagt het vrij te laten vermogen twee keer de van toepassing zijnde bijstandsnorm. In het geval van eiser bedraagt dit € 2.150,88. Eiser had ten tijde van de aanvraag méér vermogen, namelijk € 5.754,31. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser daarom de kosten voor de bewindvoering zelf kan betalen.
Standpunt eiser
2.2.
Eiser heeft tegen de berekening van de draagkracht aangevoerd dat verweerder de beleidsregels onjuist heeft toegepast, en onderbouwt dat als volgt. Op grond van artikel 12 derde en vierde lid RBBU worden de individuele inkomenstoeslag en de vakantietoeslag niet meegerekend als het gaat om de vaststelling van het vermogen. Verweerder heeft dat kennelijk wel gedaan, althans, uit het besluit blijkt niet dat zij deze toeslagen buiten beschouwing heeft gelaten. Ook heeft verweerder bij de vaststelling van het vermogen ten onrechte geen rekening gehouden met reserveringen voor de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen. Dat verweerder dat had moeten doen volgt uit artikel 12 zevende lid onder a., en het feit dat het gemeentelijk beleid erop gericht is dat bijstandsgerechtigden moeten reserveren voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen. Omdat verweerder hier ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden, betekent dit dat het vermogen van eiser niet in de weg staat aan verlening van bijzondere bijstand.
Beoordeling
3.1
De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
3.1.
In artikel 18, vierde lid, van de RBBU, staat - voor zover hier van belang - dat bij de bepaling van de draagkracht, in afwijking van het bepaalde in artikel 12, tweede lid, onder b [2] , van de RBBU, de draagkracht vermeerderd wordt met het vermogen op het moment van de aanvraag. Hier wordt dus alleen een uitzondering gemaakt voor wat betreft het vrij te laten vermogen, zoals dat is bepaald in artikel 12, tweede lid, onder b, van de RBBU. Hoe de draagkracht moet worden berekend, staat in artikel 12 van de RBBU. Om deze berekening te maken heeft verweerder eiser onder meer gevraagd of sprake is van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 12, zevende lid, onder a, van de RBBU. Deze gegevens heeft eiser niet aangeleverd.
3.2.
Uit de tekst van de RBBU volgt dat de individuele inkomens- en vakantietoeslag op het inkomen van eiser zien. Bij het bepalen van de hoogte van het inkomen, heeft verweerder de individuele inkomens- en vakantietoeslag buiten beschouwing gelaten. Verweerder heeft het vermogen bepaald aan de hand van de saldi op eisers bankrekeningen. Dat vermogen bedroeg meer dan het vrij te laten vermogen. Dat een (norm)bedrag uit het vermogen zou moeten worden vrijgelaten in verband met de vakantie- en individuele inkomenstoeslag volgt de rechtbank niet, om de volgende redenen. De tekst van artikel 12, tweede, derde en vierde lid van de RBBU sluit deze uitleg weliswaar niet uit (zoals verweerder op de zitting heeft toegegeven), maar deze uitleg ligt niet voor de hand. Verweerder heeft er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat het niet mogelijk is vast te stellen of de vakantie- en individuele inkomenstoeslag is uitgegeven/besteed door eiser. Eiser heeft ook niet onderbouwd welk bedrag aan vakantie- en individuele inkomenstoeslag buiten het vermogen had moeten worden gelaten.
3.3.
De rechtbank gaat ook niet mee in de stelling dat een (norm)bedrag uit het vermogen zou moeten worden vrijgelaten in verband met reserveringen voor duurzame gebruiksgoederen. De tekst van artikel 12, zevende lid, onder a, van de RBBU ondersteunt die uitleg niet, omdat daarin wordt gesproken over kosten die op de
draagkrachtruimte(het inkomen) in mindering worden gebracht. Bovendien gaat het daarbij alleen om kosten die zich al hebben voorgedaan. Dat het gemeentelijk beleid erop gericht is dat bijstandsgerechtigden moeten reserveren voor de kosten voor duurzame gebruiksgoederen is hierbij niet relevant. Eiser heeft, ondanks dat verweerder daarnaar heeft gevraagd, op geen enkele manier geconcretiseerd dát er sprake is van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen en welke kosten in verband hiermee zijn gemaakt of moeten worden gemaakt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze kosten er niet zijn.
Conclusie
3.4.
Het voorgaande betekent dat verweerder mocht uitgaan van de banksaldi op 1 januari 2021 en het vermogen van eiser mocht vaststellen op € 5.754,31. Dit is meer dan de voor eiser van toepassing zijnde vermogensgrens van € 2.150,88,-. Verweerder is daarmee terecht tot de conclusie gekomen dat eiser voldoende draagkracht had om de kosten van bewindvoering (€ 1.436,27 per jaar) zelf te betalen.
4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht 2019.
2.In artikel 18, vierde lid, van de RBBU 2019 wordt verwezen naar artikel 12, tweede lid, onder c, van de RBBU. Gelet op de inhoud van beide artikelen en op het feit dat artikel 12, tweede lid, geen ‘onderdeel c’ bevat, gaat de rechtbank ervan uit dat in artikel 18, vierde lid, van de RBBU bedoeld is te verwijzen naar artikel 12, tweede lid, onder b, van de RBBU.