ECLI:NL:RBMNE:2022:1780

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
C/16/537351 / KG ZA 22-131
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie en bevoegdheden van de executeur in een nalatenschapskwestie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een erfgenaam van de nalatenschap van zijn overleden vader, en de executeur, notaris mr. [gedaagde]. De eiser vorderde onder andere de opheffing van executoriaal beslag op zijn onroerende zaken, dat was gelegd door de executeur naar aanleiding van een eerder arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest had de eiser veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de executeur. De eiser stelde dat de executeur niet bevoegd was om de vordering te innen en dat er sprake was van misbruik van recht. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de executeur wel degelijk bevoegd was om de vordering te innen en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen van de eiser en veroordeelde hem in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van een executeur in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap, evenals de voorwaarden waaronder een executoriaal beslag kan worden opgeheven.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/537351 / KG ZA 22-131
Vonnis in kort geding van 2 mei 2022
in de zaak van
[eiser]
wonende in [woonplaats] ,
eiser, hierna [eiser] of geëxecuteerde te noemen,
advocaat: mr. H.C.J. Coumou te Apeldoorn,
tegen
notaris mr. [gedaagde], zowel in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van wijlen de heer [de vader] overleden op [2017] als voor zichzelf,
kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde, hierna de executeur of executant te noemen,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding van 13 april 2022 (met 21 bijlagen) heeft [eiser] de executeur opgeroepen om in kort geding te verschijnen ter terechtzitting van 2 mei 2022. Hiernaast heeft [eiser] een brief van 28 april 2022 met producties 22 tot en met 24 in het geding gebracht.
1.2.
De executeur heeft 14 bijlagen in het geding gebracht.
1.3.
Op 2 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling (zitting) van het kort geding plaatsgevonden. [eiser] en de executeur zijn in persoon verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast waren de echtgenote van [eiser] , de zoon van [eiser] en zijn partner, alsmede de heer [A] (een kennis van [eiser] ) aanwezig.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een van de twee erfgenamen in de nalatenschap van zijn vader, de heer [de vader] , overleden op [2017] (hierna: de vader). De andere erfgenaam is de broer van [eiser] : [de broer] (hierna: de broer). De vader stond voor zijn overlijden onder bewind.
2.2.
Op de verevening en afwikkeling van de nalatenschap van de vader is het testament van de vader van 16 januari 2015 van toepassing. Uit dat testament blijkt dat [eiser] en zijn broer, onder bezwaar van legaten, voor gelijke delen erfgenaam zijn. Daarnaast is bepaald dat er een inbrengverplichting voor giften geldt. Verder heeft de vader de executeur benoemd tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder, met de bevoegdheid de nalatenschap te verdelen.
2.3.
Bij arrest van 28 september 2021 heeft het gerechtshof Den Haag [eiser] veroordeeld om aan de executeur een bedrag te betalen van € 261.953,53 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, alsmede een bedrag van € 20.000,- aan proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente als dit bedrag niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest is betaald. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.4.
Bij exploot van 14 december 2021 heeft de deurwaarder, op verzoek van de executeur, het arrest van 28 september 2021 aan [eiser] betekend. Hierbij heeft de deurwaarder aan [eiser] bevel gedaan om binnen veertien dagen na betekening een totaalbedrag van € 182.446,03 (vermeerderd met de rente vanaf 15 december 2021) te voldoen. Dit totaalbedrag bestaat uit de vorderingen op basis van het arrest (inclusief rente tot en met 14 december 2021) vermeerderd met de kosten van het exploot en verminderd met het “erfdeel moeder” van € 105.444,- en de “schuldigerkenning” van € 23.993,-.
2.5.
Bij proces-verbaal van 29 december 2021 heeft de deurwaarder uit kracht van het arrest op verzoek van de executeur executoriaal beslag gelegd op de onroerende zaken van [eiser] :
- de onroerende zaak aan het adres [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend als gemeente [gemeente] sectie B nummer [nummer] ;
- de onroerende zaak “Erf – tuin”, kadastraal bekend als gemeente [gemeente] sectie [Sectie] nummer [nummer] .
Het proces-verbaal is op 29 december 2021 ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster en op 30 december 2021 bij exploot betekend aan [eiser] .
2.6.
Bij exploot van 14 januari 2022 heeft de deurwaarder op verzoek van de executeur aan [eiser] (onder meer) de executoriale verkoop van de onroerende zaken aangezegd ten overstaan van notaris mr. [notaris ] te Arnhem.
2.7.
Bij brief van 25 februari 2022 heeft de notaris (mr. [notaris ] ) aan [eiser] aangezegd dat de veilig van de onroerende zaken op 4 mei 2022 om 13:30 uur in [plaats] wordt gehouden in het [veilinghuis] aan de [adres] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair het onderhavige executoriale beslag op de registergoederen van [eiser] opheft;
II. subsidiair de executeur veroordeelt het beslag met onmiddellijke ingang op te heffen op straffe van verbeurte van een dwangsom, zowel q.q. als voor zichzelf, van € 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de executeur in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
III. meer subsidiair de executie schorst totdat de verdeling van de nalatenschap is voltooid en er voor de erfgenaam geen rechtsmiddelen meer openstaan omtrent de omvang van hun erfdelen en omtrent de vorderingen die zij op elkaar hebben in hun onderlinge verhouding over en weer;
IV. uiterst subsidiair de executeur veroordeelt de executie te staken en gestaakt te houden totdat de verdeling van de nalatenschap is voltooid en er voor de erfgenamen geen rechtsmiddelen meer openstaan omtrent de omvang van hun erfdelen en omtrent de vorderingen die zij op elkaar hebben in hun onderlinge verhouding over en weer op straffe van verbeurte van een dwangsom, zowel q.q. als voor zichzelf, van € 5.000,- voor iedere dag of dagdeel dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;
V. de executeur, zowel q.q. als voor zichzelf, te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken:
a) boedelbeschrijving met alle onderliggende bescheiden;
b) alle bankafschriften van de door haar beheerde boedelrekening, van aanvang in 2017 tot en met heden;
c) alle onkosten-nota’s en declaraties van haarzelf en van haar adviseurs, zoals accountant en advocaat, inclusief de urenspecificaties bij elke declaratie;
d) alle IB-aangiften en aanslagen, van 2010 tot en met 2017;
e) de aangifte en aanslag erfbelasting;
f) een overzicht van alle schenkingen en giften die de vader bij leven heeft gedaan;
VI. bepaalt dat de executeur indien zij na betekening niet tijdig en volledig aan de onder V onder a tot en met f gevorderde veroordeling voldoet, zowel q.q. als voor zichzelf, een dwangsom verbeurt van € 250,- per dag of gedeelte daarvan, tot een maximum van de uit hoofde van dit vonnis te verbeuren dwangsommen van € 50.000,-;
VII. de executeur, zowel q.q. als voor zichzelf, veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de kosten van nasalaris, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis tot de dag van volledige betaling.
3.2.
De executeur voert verweer en vindt dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, althans dat deze moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

De executie

4.1.
De executie vindt plaats uit hoofde van het arrest van 28 september 2021 waarin [eiser] is veroordeeld om geldbedragen aan de executeur (ten behoeve van de nalatenschap) te voldoen, wegens door hem ten onrechte uit het vermogen van vader onttrokken gelden.
De bevoegdheid van de executeur
4.2.
De voorzieningenrechter verwerpt alle argumenten die [eiser] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de executeur uit hoofde van haar functie niet de bevoegdheid heeft de vordering op hem te innen. Deze argumenten gaan uit van een onjuiste visie op de bevoegdheden van de executeur. De executeur in deze procedure heeft onder andere tot taak om de goederen van de nalatenschap te beheren, de schulden van de nalatenschap te voldoen en hetgeen na voldoening van de schuldeisers eventueel resteert te verdelen onder de erfgenamen. In het testament is de executeur namelijk tevens als afwikkelingsbewindvoerder benoemd met de uitdrukkelijke bevoegdheid om de nalatenschap te verdelen. Anders dan [eiser] stelt, valt niet in te zien waarom de executeur de bevoegdheid mist om vorderingen te innen voorafgaand op de verdeling van de nalatenschap. Het innen van een vordering valt onder de gewone beheerstaken van de executeur. Dit geldt dus ook voor de onderhavige vereffende vordering van de nalatenschap op [eiser] uit hoofde van het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 september 2021. De omstandigheid dat dit een vordering betreft op een deelgenoot in de nalatenschap maakt dat op zichzelf niet anders. Verder is hier, anders dan [eiser] stelt geen sprake van ‘vervreemding van een goed van de nalatenschap’. Dat zou mogelijk het geval zijn als de executeur de vordering zou cederen, maar daar is geen sprake van. Zij int slechts de vordering. Dat is iets anders.
Het juridisch kader
4.3.
Het arrest is in kracht van gewijsde gegaan. Daarom geldt in dit geval dat de voorzieningenrechter, in een executiegeschil ex artikel 438 lid 2 Rv, een executoriaal beslag slechts kan opheffen of de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen die aan de zijde van de geëxecuteerde door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging, zodat de executant, indien hij toch gebruik maakt van die bevoegdheid onrechtmatig handelt jegens de geëxecuteerde, dan wel misbruik maakt van recht. Hiervan kan onder meer sprake zijn indien de te executeren rechterlijke beslissing op een juridische of feitelijke misslag berust of indien na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten een noodtoestand doen ontstaan voor de geëxecuteerde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet aanvaardbaar is. Er is in elk geval sprake van misbruik indien een beslag wordt gehandhaafd terwijl vaststaat dat de volledige vordering inclusief alle kosten op grond waarvan beslag is gelegd, is betaald.
Geen juridische of feitelijke misslag
4.4.
Het arrest berust niet op een juridische of feitelijke misslag. Dit wordt door [eiser] erkend. [eiser] geeft namelijk aan dat hij er geen bezwaar tegen heeft om aan het arrest te voldoen. [eiser] stelt echter middels verrekening aan de veroordeling uit het arrest te hebben voldaan. Verderop in dit vonnis zal de voorzieningenrechter het beroep van [eiser] op verrekening bespreken.
Geen nieuwe feiten en omstandigheden
4.5.
Voorts is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die zich na het arrest hebben voorgedaan of bekend zijn geworden die maken dat [eiser] door de executie in een noodtoestand komt. De gedwongen verkoop van zijn huis heeft zeer ingrijpende gevolgen voor [eiser] en zijn echtgenote, maar dit is inherent aan dergelijke verkopen. Indien hierdoor een noodtoestand optreedt is dit niet het gevolg van nieuwe feiten of omstandigheden die zich na het arrest hebben voorgedaan of bekend zijn geworden. Bovendien is van andere mogelijk minder bezwarende wijzen van executie niet gebleken.
[eiser] heeft de executeur ook geen redelijk en navolgbaar voorstel tot een betalingsregeling gedaan, maar blijft halsstarrig redeneren in zijn eigen spoor dat hij na verrekening niets meer verschuldigd is.
Verrekening
4.6.
Zoals eerder gememoreerd stelt [eiser] dat hij door verrekening ruimschoots heeft voldaan aan de veroordeling in het arrest als deze verrekend wordt met tegenvorderingen die [eiser] op de nalatenschap heeft en met zijn erfdeel. Dit wordt door de executeur gemotiveerd betwist.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ontbreken duidelijke, met voldoende feiten onderbouwde verrekenbare vorderingen van [eiser] op de nalatenschap, anders dan die reeds door de executeur zijn verrekend.
4.8.
Allereerst is onduidelijk gebleven welke verrekenbare tegenvorderingen [eiser] precies stelt op de nalatenschap te hebben. Zulks blijkt niet uit de dagvaarding zelf en uit de producties bij de dagvaarding geeft [eiser] blijk van wisselende tegenvorderingen. Bijvoorbeeld in de brief van [eiser] aan de executeur van 28 april 2022 (productie 24) en de brief van [eiser] aan notaris [notaris ] van 25 februari 2022 (productie 16).
Voor wat betreft de vorderingen die de voorzieningenrechter uit de brief van [eiser] aan notaris [notaris ] (dus van 28 april 2022) kan destilleren overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het moederlijk erfdeel en de schuldigerkenning zijn reeds verrekend. Dit blijkt uit het exploot van 14 december 2021. Verder blijkt uit het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 september 2021 (ro. 7.3) dat anders dan [eiser] stelt geen rechten ontleend kunnen worden aan de schikking/ afspraak tussen [eiser] , (de bewindvoerder van) de vader en de broer. De voorwaarde voor totstandkoming van de schikking is niet ingetreden. Bovendien konden er tussen [eiser] en zijn broer op dat moment geen afspraken gemaakt worden over de nalatenschap omdat zij daar niet over konden beschikken, omdat vader nog leefde. De beweerdelijke onderhandse leenbedragen in de periode tussen 2009 en 2013 zijn reeds aan de orde geweest in de procedures tussen partijen bij de rechtbank Den Haag (vonnis van 24 april 2019) en het gerechtshof (arrest van 28 september 2021). Uit dit vonnis en arrest blijkt niet van verrekenbare tegenvorderingen van [eiser] op de nalatenschap in die periode. De reiskosten, andere uitgaven en advocaatkosten, die [eiser] gemaakt zou hebben ten behoeve van de vader voor zijn overlijden resulteren niet in een vordering op de nalatenschap. Niet blijkt dat [eiser] deze kosten destijds op last van de vader heeft gemaakt. Voor de advocaatkosten geldt bovendien dat [eiser] die heeft gemaakt voor procedures die hij in eigen naam voerde, naar het zich laat aanzien uitsluitend om zijn eigen positie veilig te stellen of te versterken en niet in het belang van vader. Deze kosten moeten dus voor zijn eigen rekening blijven. Van een verrekenbare tegenvordering op de nalatenschap ter zake de inboedel van de vader is eveneens niet gebleken. Zo blijkt bijvoorbeeld uit ro. 4.6 van de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2021 (bijlage 7 van de executeur), dat de inboedel reeds bij leven (door de bewindvoerder van vader) is verdeeld en opgeruimd.
4.9.
Voor wat betreft de verrekening met het erfdeel van [eiser] geldt dat [eiser] kennelijk uitgaat van een veel groter erfdeel dan de executeur heeft berekend. Dit houdt verband met het feit dat [eiser] de in het testament opgenomen inbrengverplichting voor giften van zijn broer veel hoger berekent dan de executeur. Deze door [eiser] berekende inbreng van zijn broer, voor zover die hoger is dan de executeur heeft berekend, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter als uit de lucht gegrepen voor. Zo stelt [eiser] dat de broer een gift heeft ontvangen van € 441.210,- omdat hij de woning van de vader (/de ouders) in 1981 voor een bedrag van € 117.790,- heeft gekocht onder voorbehoud van een levenslang recht van gebruik en bewoning door vader, terwijl de woning in 2015 dus twee jaar voor zijn overlijden door de vader is verlaten toen hij vanwege zijn gezondheid naar een passende woonvoorziening ging. Het is volstrekt onnavolgbaar waarom [eiser] de WOZ-waarde van de woning in 2015 van € 559.000,- afzet tegen de aankoopprijs van de woning in 1981. De woning is in 1981, op het historische dieptepunt van de woningmarkt, in bewoonde staat verkocht en geleverd dus geldt dat uitgegaan moet worden van de waarde van 1981. Dat de betaalde prijs destijds onder de marktwaarde was is door de executeur betwist en door [eiser] op geen enkele wijze onderbouwd. Ook het standpunt van [eiser] dat de broer een gift van de vader heeft ontvangen van € 160.000,- vanwege huur die de vader tussen 1981 en 2015 aan de broer had moeten betalen voor het gebruik en de bewoning van de woning, terwijl de vader dit heeft nagelaten is onnavolgbaar. Het zou hier hooguit kunnen gaan om een gift van de broer aan de vader en niet andersom. Bovendien heeft de executeur ter zitting onderbouwd gesteld dat de vader wel huur heeft betaald tot het moment waarop vader de woning bewoonde. Het feit dat vader in 2015, 24 jaar na de verkoop, de woning heeft verlaten voor een meer passende woonvoorziening en niet tot zijn overlijden de woning heeft bewoond maakt niet dat de transactie van 1981achteraf alsnog als een gift moet worden gezien. Verder is niet uit de stukken op te maken dat sprake zou zijn van een gift van de vader aan de broer ter zake de inboedel van de vader, noch ter zake de herstelkosten van de woning bij vertrek van de vader uit de woning. Zo is voor de vergoeding van die laatste kosten destijds uitdrukkelijk toestemming verleend door de kantonrechter aan de bewindvoerder. Dat zou niet gebeurd zijn als het geen reële kosten zouden zijn geweest. Verder geldt: gebruikte inboedelgoederen hebben doorgaans nauwelijks waarde zeker niet als deze een leven lang zijn meegegaan. [eiser] heeft de waarde van de inboedelgoederen op geen enkele wijze onderbouwd.
4.10.
De conclusie van het bovenstaande is dat de gestelde tegenvorderingen van [eiser] op de boedel elke grondslag missen. Hetzelfde geldt voor de door hem gestelde inbrengverplichtingen van zijn broer, voor zover die de berekening van de executeur te boven gaan.
De noodzaak tot innig van de vordering
4.11.
Niet valt in te zien waarom de executeur de onderhavige vordering niet zou mogen innen voorafgaand op de verdeling van de nalatenschap. Het innen van de vordering is noodzakelijk om tot afwikkeling van de nalatenschap te komen. Dit blijkt uit de berekening van de executeur van 3 december 2021 (productie 5 bij de dagvaarding). Deze berekening is heel wel te volgen. Door de overstelpende hoeveelheid procedures die [eiser] heeft gevoerd tegen (onder meer) de executeur, waarbij hij steeds in het ongelijk is gesteld, is de nalatenschap op hoge proceskosten en kosten van executele gejaagd. Daarmee heeft [eiser] de nalatenschap en dus ook zijn broer ernstig benadeeld. Aannemelijk is dat hierdoor de hoeveelheid liquide middelen, aanvankelijk ongeveer € 240.000,- is geslonken tot ongeveer € 126.000,-. De boedel bevat mede hierdoor veel te weinig liquide middelen om, naast de legaten aan derden, aan de broer zijn moederlijk erfdeel en zijn vaderlijk erfdeel te betalen. De inning van de vordering van de boedel op [eiser] is onontbeerlijk om aan deze verplichtingen te voldoen.
Conclusie
4.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van misbruik van bevoegdheid en/of onrechtmatig handelen van de executeur. Dit maakt dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen van [eiser] tot opheffing van het beslag dan wel schorsing of staken van de executie, alsmede de daarbij gevorderde dwangsommen, zal weigeren.
De boedelbeschrijving en inlichtingen
De boedelbeschrijving
4.13.
De executeur heeft een voorlopige boedelbeschrijving opgesteld op 7 november 2017. Deze is aan [eiser] verstrekt. Vanwege de lopende procedures (over de vorderingen van de nalatenschap op [eiser] ) heeft de executeur geen andere boedelbeschrijving op kunnen maken tot na het arrest van het gerechtshof Den Haag van 28 september 2021. Na het arrest heeft de executeur een nieuwe voorlopige boedelbeschrijving met toelichting aan [eiser] gestuurd bij haar e-mail van 13 januari 2022 (productie 5 bij de dagvaarding).
De overige stukken en inlichtingen
4.14.
Staande het leven van de vader tot aan diens onderbewindstelling regelde [eiser] de financiën van de vader. Dit blijkt uit de in het geding gebrachte gerechtelijke uitspraken. [eiser] heeft dus inzage (gehad) in de door hem verzochte gegevens die zien op periode voor het bewindbewind. De executie vindt plaats uit hoofde. Over de periode van het bewind heeft de bewindvoerder rekening en verantwoording afgelegd.
Verder heeft de executeur gemotiveerd betwist dat zij [eiser] onvoldoende stukken en inlichtingen heeft verstrekt die zien op de periode na overlijden van de vader. Dit blijkt onder meer uit de e-mails van de executeur aan [eiser] , welke de executeur als bijlage 1 heeft overgelegd. Bovendien geldt dat de executeur pas nadat haar taak is geëindigd verplicht is om rekening en verantwoording af te leggen.
De conclusie
4.15.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de executeur aan haar verplichtingen ter zake de boedelbeschrijving en de inlichtingen heeft voldaan. Dit maakt dat de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening van [eiser] tot het verstrekken van gegevens, alsmede de daarbij gevorderde dwangsom, eveneens zal weigeren.
De proceskosten
4.16.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om [eiser] , als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure te veroordelen. De kosten aan de zijde van de executeur q.q. worden conform het liquidatietarief begroot op € 1.330,-, waaronder € 314,- griffierecht en € 1.016,- salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de executeur q.q. begroot op € 1.330,-;
5.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door (voorzieningen)rechter mr. M.A.A.T. Engbers en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2022, in aanwezigheid van mr. K.A.H. Verhoeven als griffier. De schriftelijke uitwerking van dit vonnis is vastgesteld op 9 mei 2022.