ECLI:NL:RBMNE:2022:1798

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
9429519 UC EXPL 21-6408
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over waarborgsom en oplevering van woonruimte na beëindiging huurcontract

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] met betrekking tot de retournering van de waarborgsom na afloop van hun huurcontracten. De huurovereenkomsten voor de woonruimten eindigden respectievelijk op 30 november 2020 en 31 oktober 2020. Bij aanvang van de huur had [eiseres sub 1] een waarborgsom van € 2.370,00 betaald, terwijl [eiser sub 2] c.s. een waarborgsom van € 2.300,00 had voldaan. Bij beëindiging van de huur heeft [gedaagde] bedragen ingehouden op de waarborgsommen wegens vermeende schade en herstelwerkzaamheden. De eisende partijen zijn van mening dat zij de woningen correct hebben opgeleverd en dat de ingehouden bedragen onterecht zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen gezamenlijke beschrijving van de woningen is opgemaakt bij aanvang van de huur, waardoor de huurder wordt verondersteld de woningen in de staat te hebben ontvangen zoals deze zijn bij het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over de schade en dat hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomsten. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. grotendeels toegewezen, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de resterende waarborgsommen en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9429519 UC EXPL 21-6408 aw/1370
Vonnis van 4 mei 2022
inzake

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres sub 1] ,
2.
[eiser sub 2]en
3.
[eiseres sub 3],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verder samen ook te noemen: [eiser sub 2] c.s.,
eisende partijen,
gemachtigde: mr. P.S. Folsche,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L.J.H. Kortz.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
-de dagvaarding met 7 producties is op 31 augustus 2021 bij [gedaagde] bezorgd,
- [gedaagde] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Hij heeft 4 producties bijgevoegd,
- daarna hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. schriftelijk gereageerd (conclusie van repliek,
- vervolgens heeft [gedaagde] schriftelijk gereageerd (conclusie van dupliek),
- de kantonrechter heeft bepaald dat op 4 mei 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat het om?

2.1.
[eiseres sub 1] heeft met ingang van 1 mei 2017 van [gedaagde] gehuurd de woonruimte aan de [straatnaam] [nummer] [letteraanduiding 1] in [plaats] . De overeengekomen huurprijs bedroeg bij aanvang € 1.185,00 per maand, inclusief € 25,00 wegens vergoeding voor stoffering, meubilering en verdere inrichting. De huurovereenkomst is op 30 november 2020 geëindigd.
2.2.
Bij aanvang van de huur heeft [eiseres sub 1] aan [gedaagde] een waarborgsom betaald van € 2.370,00. Bij het einde van de huur heeft de verhuurder een bedrag van € 2.342,00 in mindering op de waarborgsom gebracht wegens verrichte werkzaamheden na oplevering. Het restant van de waarborgsom, € 28,00, heeft [eiseres sub 1] retour ontvangen.
2.3.
[eiser sub 2] c.s. heeft met ingang van 1 april 2018 gehuurd de woonruimte aan de [straatnaam] [nummer] [letteraanduiding 2] in [plaats] . [gedaagde] is in de huurovereenkomst als verhuurder vermeld. De overeengekomen huurprijs bedroeg bij aanvang € 1.150,00 per maand, inclusief € 25,00 als vergoeding voor meubilering, stoffering en verdere inrichting. De huurovereenkomst is op 31 oktober 2020 geëindigd.
2.4.
Bij aanvang van de huur heeft [eiser sub 2] c.s. aan de verhuurder een waarborgsom betaald van € 2.300,00. Bij het einde van de huur heeft de verhuurder op de waarborgsom een bedrag van € 1.531,00 in mindering gebracht wegens na oplevering verrichte werkzaamheden. Het restant van de waarborgsom, een bedrag van € 769,00, is aan [eiser sub 2] c.s. geretourneerd.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. heeft [gedaagde] bij brief van 12 april 2021 gevraagd om binnen 15 dagen na ontvangst van de brief het ingehouden deel van de waarborgsom aan hen uit te betalen, namelijk € 2.342,00 aan [eiseres sub 1] en € 1.531,00 aan [eiser sub 2] c.s., met de mededeling dat bij het uitblijven van volledige en tijdige betaling een gerechtelijke procedure zal volgen. [gedaagde] heeft op die brief niet gereageerd en is niet tot betaling overgegaan.
2.6.
[gedaagde] en [A] hebben op 7 augustus 2017 diverse panden in [plaats] die zij in eigendom hadden, waaronder ook de woningen aan de [straatnaam] [nummer] [letteraanduiding 1] en [nummer] [letteraanduiding 2] in [plaats] (hierna: de woningen), verkocht en geleverd aan [B] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen om aan hen € 2.342,00 respectievelijk € 1.531,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen vanaf 27 april 2021 en met € 425,07 respectievelijk € 277,88 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. leggen aan hun vorderingen – samengevat – ten grondslag dat bij aanvang van de huur geen beschrijving van de woningen is opgemaakt. Bij vertrek uit de woningen zijn zij geconfronteerd met een grote lijst aan nauwelijks onderbouwde en kostbare werkzaamheden die [gedaagde] zegt te hebben moeten verrichten na oplevering en waarvan hij de kosten in mindering heeft gebracht op de te retourneren waarborgsom. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. zijn het daarmee niet eens, zij zijn van mening dat zij de woningen correct hebben opgeleverd. Zij verwijzen naar de formulieren van de eindinspectie, waarin de staat van de woningen als “goed” is beoordeeld.
3.3.
[gedaagde] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat hij geen verhuurder meer is: hij heeft de woningen op 7 augustus 2017 in eigendom overgedragen aan zijn zoon [B] . Deze heeft daarom te gelden als verhuurder. [gedaagde] treedt alleen nog op als beheerder. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. moeten daarom volgens hem niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Verder heeft hij aangevoerd dat uit de eindinspectierapporten blijkt dat sommige onderdelen niet in orde waren. Dit betreft gebreken die voor rekening van de huurder zijn (kleine herstellingen) en beschadigingen gedurende de huurperiode ontstaan, die de huurder vóór oplevering had moeten herstellen. De kosten van de herstelwerkzaamheden die door zijn zoon [C] zijn verricht, zijn dan ook terecht in mindering gebracht op de waarborgsom. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.
Allereerst moet beoordeeld worden of [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. terecht [gedaagde] hebben aangesproken op hun vorderingen uit de huurovereenkomsten.
4.2.
[gedaagde] heeft drie van de in totaal 22 pagina’s van een notariële leveringsakte gedateerd 7 augustus 2017 overgelegd, waaruit kan worden opgemaakt dat hij en [A] de woningen op 7 augustus 2017 in eigendom hebben overgedragen aan [B] (productie 1 van [gedaagde] ). De kantonrechter begrijpt het standpunt van [gedaagde] aldus dat [B] door die eigendomsoverdracht van rechtswege opvolgend verhuurder is geworden. [gedaagde] stelt dat hij alleen nog als beheerder optreedt met betrekking tot die woningen. Hij verwijst verder naar de “beheersovereenkomst” gedateerd 3 april 2018, waarvan hij 3 van de in totaal 9 pagina’s heeft overgelegd. Uit de overgelegde 3 pagina’s kan echter niet meer worden opgemaakt dan dat [gedaagde] in die overeenkomst wordt aangeduid als “de Beheerder” en [B] als “de Eigenaar” en dat door [B] blijkbaar een volmacht is verstrekt aan [gedaagde] . Wat zij ten aanzien van die volmacht of dat beheer en in relatie tot de woningen precies zijn overeengekomen, kan uit die overgelegde pagina’s niet worden opgemaakt.
4.3.
Verder constateert de kantonrechter dat in het huurcontract van [eiser sub 2] c.s., dat is gesloten begin maart 2018, dat is dus geruime tijd
nade onder 4.2. vermelde eigendomsoverdracht, [gedaagde] als verhuurder is vermeld. Zijn verweer dat dit een “kennelijke vergissing” is, wordt verworpen. Aangenomen mag worden dat dit huurcontract door de verhuurder en niet door de huurder is opgesteld en dat de verhuurder weet hoe hij heet, waar hij woont en hoe zijn e-mailadres luidt. Een vergissing op dat vlak ligt niet bepaald in de rede. De verhuurder van een woning hoeft bovendien niet noodzakelijkerwijs ook de eigenaar van de woning te zijn. [eiser sub 2] c.s. heeft er op basis van de informatie in het huurcontract naar het oordeel van de kantonrechter vanuit mogen gaan dat [gedaagde] zijn contractspartij was. [eiser sub 2] c.s. is ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde] .
4.4.
Ook ten aanzien van [eiseres sub 1] is van belang dat [gedaagde] , blijkens hetgeen hiervoor onder 4.3. is overwogen, na de eigendomsoverdracht kennelijk als verhuurder is blijven optreden. Daar komt nog bij dat in het huurcontract van [eiser sub 2] c.s., dat dateert van ruim na de eigendomsoverdracht, het bankrekeningnummer waarnaar de huurder de huur moet overmaken nog hetzelfde is als in het eerdere huurcontract van [eiseres sub 1] , dat dateert van vóór de eigendomsoverdracht (de tenaamstelling van die bankrekening is in het huurcontract van [eiser sub 2] c.s.: “ [A] ” en in het huurcontract van [eiseres sub 1] : “ [A] ”, maar in elk geval niet: “ [B] ”). Dit is relevant omdat [gedaagde] bij dupliek heeft gesteld dat de huur sinds de eigendomsoverdracht op 7 augustus 2017 wordt overgemaakt naar de bankrekening van [B] , als opvolgend verhuurder. Dat dit zo is blijkt dus niet uit deze twee huurcontracten. [gedaagde] heeft zijn stelling niet onderbouwd en omdat hij dit pas bij dupliek heeft aangevoerd, heeft [eiseres sub 1] daarop ook niet meer kunnen reageren. In rechte is daarom niet komen vast te staan dat [gedaagde] en/of [B] aan [eiseres sub 1] na het sluiten van de huurovereenkomst hebben/heeft gevraagd de huur wegens de eigendomsoverdracht over te maken naar een andere bankrekening dan in het huurcontract genoemd, namelijk een bankrekening op naam van [B] en dat zij dit vervolgens heeft gedaan. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] aan [eiseres sub 1] ooit heeft laten weten dat met ingang van 7 augustus 2017 niet hij, maar zijn zoon [B] verhuurder van de woning is. In de buitengerechtelijke fase heeft [gedaagde] dit overigens evenmin aan [eiseres sub 1] (en [eiser sub 2] c.s.) meegedeeld. [eiseres sub 1] heeft er op grond van het vorenstaande vanuit mogen gaan dat [gedaagde] haar contractspartij is. Zij is ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde] .
Oplevering
4.5.
De huurder dient de woning aan het einde van de huur weer ter beschikking te stellen aan de verhuurder. Als tussen de huurder en de verhuurder een beschrijving is opgemaakt van het gehuurde, is de huurder verplicht de zaak in dezelfde staat op te leveren als waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is teniet gegaan of beschadigd. Indien geen beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst (artikel 7:224 BW).
4.6.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. stellen in de dagvaarding dat er geen gezamenlijke beschrijving van het gehuurde is opgemaakt bij het begin van de huur. Pas bij dupliek heeft [gedaagde] daarop gereageerd, door te stellen dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. maar moeten aantonen dat het gehuurde al bij aanvang van de huur beschadigd was, omdat hij (dat wil zeggen de door hem ingeschakelde makelaar) potentiële huurders altijd de gelegenheid geeft de woning goed te bekijken en hen bovendien 14 dagen de tijd geeft om eventuele na de ingebruikname van het gehuurde alsnog ontdekte gebreken, schriftelijk te melden. Omdat zij niet hebben aangetoond dat zij dat gedaan hebben, moet er volgens [gedaagde] vanuit worden gegaan dat het gehuurde bij aanvang zonder gebreken was. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. hebben hierop niet meer kunnen reageren omdat [gedaagde] niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn verweer te concentreren in de conclusie van antwoord. Wat daarvan verder ook zij, de kantonrechter constateert dat [gedaagde] niet betwist dat er bij aanvang van de huur geen beschrijving van het gehuurde is opgemaakt. Dit betekent dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. op grond van de wet verondersteld worden de woning te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst, behoudens tegenbewijs. Het feit dat [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. niet over gebreken geklaagd hebben, maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft (tegen)bewijs aangeboden door het als getuige horen van [D] , beheerder, die mede op de hoogte is van de staat waarin [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. het gehuurde in ontvangst hebben genomen bij aanvang van de huur (punt 17 conclusie van antwoord). Aan die bewijslevering wordt echter niet toegekomen. [eiseres sub 1] heeft namelijk een eindinspectierapport overgelegd, dat is opgemaakt op de laatste dag van de huur en waarin de staat van de woning gedetailleerd is beschreven. [gedaagde] heeft een soortgelijk eindinspectierapport overgelegd ten aanzien van [eiser sub 2] c.s. De staat van de woning is in die rapporten in het algemeen als “goed” aangeduid, maar op een aantal punten moeten volgens dat rapport herstelwerkzaamheden plaatsvinden. Het gaat daarbij om de zogenoemde kleine herstellingen, die voor rekening van de huurder zijn. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. hebben ieder dat gedetailleerde eindinspectierapport voor akkoord ondertekend. Door die ondertekening hebben zij bevestigd dat zij wat die specifieke punten betreft de woning niet naar behoren hebben opgeleverd. De kantonrechter aanvaardt daarom als juist dat dit gebreken zijn die zij in het kader van een correcte oplevering verplicht waren te herstellen.
4.7.
Uit de stellingen van [gedaagde] volgt dat hij een professioneel verhuurder is. Van hem mag daarom worden verwacht dat hij bij het einde van de huur, als de woning moet worden opgeleverd, een zorgvuldige procedure volgt. Bij de gezamenlijke voorinspectie, die ruim vóór het einde van de huur moet plaatsvinden, dient de verhuurder aan de huurder duidelijk te maken welke werkzaamheden in het kader van de oplevering verricht moeten worden. Bij de gezamenlijke eindinspectie kan dan worden bekeken of die benodigde werkzaamheden zijn verricht. Als de verhuurder aan de huurder niet de gelegenheid geeft om de in het kader van de oplevering benodigde herstelwerkzaamheden zelf te verrichten, dan kan hij aan de huurder alleen die kosten in rekening brengen die de huurder zou hebben gemaakt als hij de werkzaamheden zelf zou hebben verricht (vgl. Hoge Raad 27 november 1997, NJ 1999,380).
4.8.
[gedaagde] is pas bij dupliek ingegaan op de door hem gevolgde opleveringsprocedure. Hij stelt dat [C] kort na het ontvangen van de opzeggingsbrief van de huurder een afspraak maakt met de huurder en dan het gehuurde gaat controleren, waarbij hij de gebreken opschrijft en meedeelt aan de huurder die heeft opgezegd. Die huurder kan dan kiezen of hij de vastgestelde gebreken zelf wil herstellen of dat het door [C (voornaam)] dient te gebeuren. Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij aan de huurder die heeft opgezegd standaard een brief of email stuurt met de mededeling dat de opzegtermijn twee volle kalendermaanden betreft en dat het gehuurde dient te worden opgeleverd in dezelfde onberispelijke staat zoals huurder deze destijds heeft ontvangen (punten 15 en 14 conclusie van dupliek). [gedaagde] heeft die stellingen echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van de lijst met door [C (voornaam)] genoteerde gebreken bij de gestelde voorinspectie en/of de brief of email die aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. is verzonden over de wijze waarop opgeleverd moet worden. Omdat [gedaagde] dit verweer pas bij dupliek heeft gevoerd en hij dus niet heeft voldaan aan de verplichting om zijn verweer te concentreren, hebben [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. daarop niet meer kunnen reageren. In rechte is daarom niet komen vast te staan dat [gedaagde] een gezamenlijke voorinspectie heeft gehouden waarbij aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. tijdig vóór het einde van de huur is meegedeeld welke werkzaamheden zij nog in het kader van de oplevering moesten verrichten. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. na de gezamenlijke eindinspectie op de laatste dag van de huur, nog een termijn heeft gegeven om de in het eindinspectierapport genoemde gebreken te herstellen. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] alleen die kosten in mindering op de waarborgsom kan brengen die [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. zouden hebben gemaakt als zij de herstelwerkzaamheden zelf verricht zouden hebben.
De herstelkosten
4.9.
[eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de door [gedaagde] berekende herstelkosten. Zij hebben opgemerkt dat in elk geval de arbeidskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat [gedaagde] hen niet in de gelegenheid heeft gesteld de werkzaamheden zelf te verrichten. Verder stellen zij dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord alleen ingaat op het schilderen en repareren van houtwerk en geen toelichting geeft op de overige kosten. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
Ten aanzien van [eiseres sub 1]
4.10.
[gedaagde] heeft op 3 februari 2021 aan [eiseres sub 1] een overzicht toegestuurd van de gemaakte herstelkosten (productie 3 bij dagvaarding). De kantonrechter constateert dat niet alle daarin genoemde posten te relateren zijn aan het eindinspectierapport en de staat van de woning die daarin is beschreven. Dit geldt voor: extra sluiting huisdeur € 69,--; unipart minor maintenance dishwasher € 85,--; plumber (verstopping balkon) € 120,--; elektricien (vervanging batterij alarm) € 30,--; jaarrekening Energyhouse € 65,65; bijwerken trappenhuis € 239,98. Die kosten komen al om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Ook de week huurderving, een bedrag van € 287,58, zal worden afgewezen. In rechte is namelijk niet komen vast te staan dat [gedaagde] tijdig het initiatief heeft genomen voor een gezamenlijke voorinspectie, waarbij hij aan [eiseres sub 1] te kennen heeft gegeven welke specifieke werkzaamheden door haar nog verricht moesten worden in het kader van de aanstaande oplevering. De gestelde schade die het gevolg is van het feit dat de woning op de laatste dag van de huur nog niet in de juiste staat was, moet daarom voor rekening van [gedaagde] blijven.
4.11.
Verder heeft [gedaagde] een post “schilderwerk en plamuurwerk” opgevoerd ter hoogte van in totaal € 1.443,93. Uit het eindinspectierapport blijkt dat het schilderwerk in de woning op bepaalde plekken te wensen overliet. De arbeidsuren komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat uitgegaan moet worden van de kosten die [eiseres sub 1] zelf zou hebben gemaakt voor dit plamuur- en schilderwerk. Gelet op de materiaalkosten die [gedaagde] heeft genoemd acht de kantonrechter een bedrag van € 400,00 voor de materialen redelijk. Dit bedrag strekt in mindering op de waarborgsom van € 2.370,00, zodat resteert een bedrag van € 1.970,00. [gedaagde] heeft al een bedrag van € 28,00 geretourneerd, zodat resteert door hem te betalen een bedrag van € 1.942,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, met de wettelijke rente daarover als gevorderd. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 425,07, waartegen [gedaagde] op zich geen verweer heeft gevoerd, zullen eveneens worden toegewezen.
Ten aanzien van [eiser sub 2] c.s.
4.12.
Ook [eiser sub 2] c.s. heeft op 3 februari 2021 van [gedaagde] een overzicht van de herstelkosten ontvangen (productie 4 bij dagvaarding). De volgende posten op dat overzicht zijn niet te relateren aan het eindinspectierapport en komen om die reden niet voor vergoeding in aanmerking: elektricien (vervanging batterij alarm) € 30,--; jaarrekening Energyhouse € 65,65; bijwerken trappenhuis € 239,00.
4.13.
Uit het eindinspectierapport blijkt dat het schilderwerk in de woning op bepaalde plaatsen hersteld moest worden. De arbeidskosten komen niet voor toewijzing in aanmerking. Verwezen wordt naar hetgeen daarover hiervoor onder 4.11. is overwogen. Gelet op de gestelde materiaalkosten acht de kantonrechter in dit geval een bedrag van € 250,00 voor het schilderwerk redelijk. Dat bedrag strekt in mindering op de waarborgsom van € 2.300,00, zodat resteert een bedrag van € 2.050,00. [gedaagde] heeft al € 769,00 aan [eiser sub 2] c.s. terugbetaald, zodat resteert door [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.281,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, met de wettelijke rente daarover als gevorderd. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 277,88, waartegen [gedaagde] op zich geen verweer heeft gevoerd, zullen eveneens worden toegewezen.
Proceskosten
4.14.
[gedaagde] is aan te merken als de partij die grotendeels ongelijk heeft gekregen. Hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. moet betalen. Die kosten van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. worden tot vandaag begroot op in totaal € 861,60, te weten:
- € 240,00 vastrecht;
- € 123,60 explootkosten inclusief informatiekosten;
- € 498,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 249,00).
De nakosten zullen worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres sub 1] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.367,07 met de wettelijke rente over € 1.942,00 vanaf 27 april 2021 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 2] c.s. tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.558,88 met de wettelijke rente over € 1.281,00 vanaf 27 april 2021 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s., tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 861,60;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.