ECLI:NL:RBMNE:2022:1828
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Compensatie transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid en loonsanctie
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de compensatie van de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. W. Madna, had een werkneemster in dienst die op 8 april 2013 uitviel door ziekte. Na twee jaar loondoorbetaling werd door het Uwv een loonsanctie opgelegd, die later werd bekort. De werkneemster ontving op 25 september 2015 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering op basis van de Wet WIA. Eiseres beëindigde het dienstverband op 1 juli 2016 en betaalde een transitievergoeding van € 1.080,37. Eiseres verzocht het Uwv om compensatie van deze transitievergoeding, maar het Uwv stelde het compensatiebedrag vast op € 0,-. Eiseres maakte bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de compensatieregeling in artikel 7:673e van het Burgerlijk Wetboek duidelijk is en dat het peilmoment voor de compensatie het einde van het reguliere opzegverbod bij ziekte is. Aangezien dit op 7 april 2015 was en er op dat moment geen recht op een transitievergoeding bestond, was de beslissing van het Uwv terecht. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten.