ECLI:NL:RBMNE:2022:1834
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- drs. mr. R. in ’t Veld
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Rhenen. De heffingsambtenaar van de gemeente Rhenen had op 26 februari 2021 de waarde van de woning vastgesteld op € 602.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 februari 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar moet aantonen dat de vastgestelde waarde niet hoger is dan deze waarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar dit heeft gedaan door middel van een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in de omgeving.
Eiser heeft betoogd dat de referentiewoningen niet goed vergelijkbaar zijn en heeft andere woningen aangedragen als betere vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt echter dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar op juiste wijze rekening heeft gehouden met de verschillen. Eiser's argumenten over de stijging van de WOZ-waarde in vergelijking met andere woningen werden door de rechtbank verworpen, omdat de waarde voor elk belastingjaar opnieuw wordt vastgesteld op basis van recente verkoopwaarden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.