ECLI:NL:RBMNE:2022:1846
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak en de vaststelling van de aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in [woonplaats 1]. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker, heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2021 op € 495.000,- heeft vastgesteld. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning een lagere waarde van € 435.000,- heeft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting via een Teams-beeldverbinding op 21 januari 2022.
De rechtbank overweegt dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd waarin de woning wordt vergeleken met vier referentiewoningen in [woonplaats 1] en [woonplaats 2]. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met deze matrix en de toelichting ter zitting aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd tegen de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen, maar de rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn betoog dat de referentiewoningen niet als bovengemiddeld of luxe kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.