ECLI:NL:RBMNE:2022:1851

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
16/095264-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak ambtelijke omkoping en veroordeling voor verduistering door gemeentelijk ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een gemeentelijk ambtenaar, verdachte, die werd beschuldigd van ambtelijke omkoping en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ambtelijke omkoping, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij een gift of belofte had ontvangen van een medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover bedrijfsrechercheurs, niet voldoende waarborgen bood en dat er geen andere bewijsmiddelen waren die de beschuldiging konden onderbouwen.

Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan verduistering. De verdachte had in zijn functie als medewerker Incasso bij de gemeente een geldbedrag van in totaal 51.434,97 euro verduisterd door onterecht betalingen te verrichten aan de medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld, omdat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij gemeenschapsgeld onttrok aan de ambtelijke bestemming. De rechtbank legde een taakstraf op van 240 uren en een gevangenisstraf van 120 dagen, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.095264.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2022.
Tijdens de inhoudelijke behandeling heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.P. Altena, en van dat wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort en feitelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 juli 2018 in [woonplaats] zich als ambtelijk medewerker Incasso Werk en Inkomen van de gemeente [gemeente] heeft laten omkopen door een geldbedrag van 5.000,- euro aan te nemen, wetende dat deze gift werd gedaan teneinde hem, verdachte, te bewegen tot de kwijtschelding van een schuldbedrag van 32.445,- euro op naam van [medeverdachte] , alsmede aan deze [medeverdachte] 27 betalingen te verrichten met een totale waarde van 56.605,- euro, terwijl deze [medeverdachte] geen recht had op dit geld.
Feit 1 subsidiair:
in of omstreeks voornoemde periode en in voornoemde plaats als ambtelijk medewerker Incasso Werk en Inkomen van de gemeente [gemeente] geldbedragen van 32.445,- euro en 56.605,- euro heeft verduisterd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen is. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van verdachte, afgelegd tegenover de bedrijfsrechercheurs van [bedrijf] . (hierna te noemen: [bedrijf] ), inhoudende dat hij 5.000,- euro van medeverdachte [medeverdachte] heeft aangenomen, voldoende steun vindt in de redengevende feiten en omstandigheden die volgen uit de overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Mocht de rechtbank daar anders over oordelen, dan is ook het subsidiair ten laste gelegde feit te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de eigen verklaring van verdachte zoals gedaan ten overstaan van [bedrijf] , het enige bewijsmiddel is voor het primair ten laste gelegde verwijt. In de visie van de raadsman kan deze verklaring echter niet voor het bewijs worden gebruikt, nu dit verhoor niet met voldoende elementaire waarborgen is omkleed. De raadsman vraagt de rechtbank dan ook om verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat de schuldenlast van [medeverdachte] is kwijtgescholden in overeenstemming met de beleidsregels van de gemeente [geboorteplaats] . In de visie van de raadsman is van verduistering van de schuldenlast ter hoogte van 32.445,- euro dan ook geen sprake. Voor wat betreft het uitbetaalde bedrag van in totaal 56.605,- euro, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte deze gelden opzettelijk heeft verduisterd. Volgens de raadsman dient verdachte dan ook van het subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak ter zake van feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een gift of belofte heeft ontvangen van [medeverdachte] . Dat verdachte een gift (een geldbedrag) heeft ontvangen, volgt uitsluitend uit de verklaring van verdachte tegenover [bedrijf] , die was ingeschakeld door zijn werkgever de gemeente [gemeente] . De rechtbank heeft op basis van dit gespreksverslag niet de overtuiging dat sprake is geweest van een gift of belofte aan [verdachte] . De volgende feiten en omstandigheden zijn daarvoor doorslaggevend.
Allereerst heeft verdachte kort na zijn verklaring de bedrijfsrechercheurs per e-mail medegedeeld dat hij niet helemaal de waarheid heeft gesproken en hij geen geld heeft aangenomen van [medeverdachte] . Bij de politie heeft hij vervolgens aangegeven dat hij zich onder druk gezet voelde om aldus te verklaren en hij het idee had dat het verhoor door [bedrijf] na zijn verklaring hierover mogelijk eerder zou worden beëindigd. Uit het gespreksverslag van [bedrijf] is op te maken dat de gesprekken op verzoek van verdachte zijn beëindigd omdat ‘het te veel werd’. Ten tweede is verdachte bij de gesprekken met de bedrijfsrechercheurs niet gewezen op zijn recht om met een advocaat te overleggen. Ten derde zijn er geen auditieve opnames van de gesprekken beschikbaar en ontbreekt een letterlijke uitwerking. Het verhoor bij [bedrijf] is daarmee niet met dezelfde waarborgen omkleed als verhoren die bij de politie worden gedaan conform het Wetboek van Strafvordering, terwijl niet nauwkeurig is na te gaan hoe de gesprekken zijn verlopen.
Er zijn geen andere bewijsmiddelen in het dossier opgenomen die aanknopingspunten bieden voor de onderbouwing dat verdachte een geldbedrag zou hebben aangenomen van [medeverdachte] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring ter zake van feit 1 subsidiair
Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast, welke feiten en omstandigheden verder ook niet worden betwist door verdachte en/of zijn raadsman.
Op 29 november 2018 wordt door de heer [aangever] , namens de gemeente [gemeente] , aangifte gedaan tegen verdachte ter zake van verduistering. [2] Verdachte was sinds 1 juni 2010 werkzaam als medewerker Incasso bij de afdeling Werk & Inkomen van de gemeente [gemeente] . [3] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard vanuit deze hoedanigheid gemachtigd te zijn om namens de gemeente [gemeente] betalingen te verrichten. [4]
[medeverdachte] had aanvankelijk een schuld aan de gemeente [gemeente] van 75.230,08 euro. In de periode van 18 april 2006 tot en met 23 juni 2017 heeft de heer [medeverdachte] meer dan 50% van deze schuld afgelost. Op grond hiervan zou [medeverdachte] recht hebben op kwijtschelding van de restschuld van € 32.445,01. Dat heeft de gemeente [gemeente] op 23 juni 2017 aan [medeverdachte] bericht. Het interne voorstel daarvoor is geschreven door verdachte. [5] In een e-mail van 6 juli 2017 van de gemeente [gemeente] aan [medeverdachte] , geschreven door verdachte, staat dat [medeverdachte] recht heeft op restitutie over de periode van augustus 2016 tot 6 juli 2017, in totaal een bedrag van 1.185,- euro. [6] In een brief van 7 maart 2018 van de gemeente [gemeente] aan [medeverdachte] , geschreven door verdachte, staat dat [medeverdachte] nog een laatste bedrag van 1.580,- zou ontvangen. [7]
Verdachte heeft op meerdere momenten in de periode gelegen tussen 28 juni 2017 en 9 juli 2018 een totaalbedrag ter hoogte van 56.605,- euro overgemaakt van de bankrekening van de gemeente [gemeente] aan het rekeningnummer [rekeningnummer] op naam van [medeverdachte] [8] :
Verdachte is – in zijn eigen woorden – creatief aan het boekhouden geweest, hetgeen heeft geleid tot dusdanig veel overboekingen waardoor verdachte door de bomen het bos niet meer zag. [9] Verdachte heeft verklaard dat hij restitutiebetalingen heeft verricht aan [medeverdachte] voor een veel hoger bedrag dan intern was vastgelegd en dan waarvoor hij goedkeuring had van zijn leidinggevende. [10]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1 subsidiair
Ten aanzien van het betwiste opzet op verduistering door verrichten van betalingen
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde moet worden vastgesteld dat verdachte de gemeenschapsgelden van de gemeente [gemeente] opzettelijk heeft verduisterd. Van verduistering in de zin van artikel 359 Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake als gelden worden onttrokken aan de ambtelijke bestemming, waarbij het niet hoeft te gaan om de wederrechtelijke toe-eigening van die gelden.
Voor de vaststelling dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld, is echter niet vereist dat verdachte willens en wetens betalingen aan [medeverdachte] heeft verricht, wetende dat [medeverdachte] geen recht had op deze betalingen. Verdachte moet met zijn handelen, op zijn minst, de aanmerkelijke kans op verduistering (het onttrekken van gelden aan de ambtelijke bestemming) bewust hebben aanvaard.
Verdachte heeft over zijn handelingen verklaard dat hij creatief is gaan boekhouden om betalingen aan [medeverdachte] administratief te kunnen verwerken. Ook waren de betalingen niet in overeenstemming met dat wat hij extern (berichten van 6 juli 2017 en 7 maart 2018) en intern heeft vastgelegd en waarvoor hij goedkeuring had. Verdachte is naar eigen zeggen het overzicht kwijtgeraakt, heeft geen adequate boekhouding bijgehouden en heeft op ogenschijnlijk willekeurige momenten, verschillende bedragen overgemaakt aan [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit handelen, naar uiterlijke verschijningsvorm, een aanmerkelijke kans op de onttrekking van een geldbedrag aan de ambtelijke bestemming. Verdachte is zich ook bewust geweest van deze aanmerkelijke kans; immers heeft hij verklaard dat hij zelf ook inzag dat de gebezigde modus operandi niet zuiver was. Desondanks is verdachte doorgegaan met het overmaken van gemeenschapsgeld op de bankrekening van [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte daarmee het voorwaardelijk opzet op de verduistering gehad.
Het verweer van de raadsman wordt op dit onderdeel dan ook verworpen.
Partiële vrijspraak
In onderhavige zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte opzettelijk de schuld van [medeverdachte] heeft kwijtgescholden, terwijl [medeverdachte] hier geen recht op had. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat conform de beleidsregels van de gemeente [gemeente] het restant van de schuld van [medeverdachte] van 32.445,- euro is kwijtgescholden. Daarbij ziet het twistpunt hoofdzakelijk op de vraag wanneer sprake is van een dwangincasso. Als daarvan sprake is, staat dat gegeven in de weg aan kwijtschelding, zo volgt uit de beleidsregels van de gemeente [gemeente] . De rechtbank stelt vast dat op basis van het strafdossier niet vast te stellen is of [medeverdachte] op grond van de beleidsregels van de gemeente [gemeente] al dan niet recht had op kwijtschelding. Er ontbreekt in de beleidsregels en overigens in het dossier een duidelijke definitie van het begrip dwangincasso dat door de gemeente [gemeente] wordt toegepast. Nu hierover te veel twijfels bestaan, zal verdachte partieel worden vrijgesproken van het onderdeel op de tenlastelegging dat ziet op de verduistering van het schuldbedrag ter hoogte van 32.445,- euro.
De rechtbank constateert dat op basis van het strafdossier niet kan worden vastgesteld dat alle betalingen aan [medeverdachte] onrechtmatig zijn geweest. Immers had [medeverdachte] , blijkens het rapport van [bedrijf] na betaling van 50% van de schuld (derhalve na betaling van (50% maal 75.230,08 euro) 37.615,04 euro recht op kwijtschelding. [medeverdachte] had reeds (75.230,08 euro minus 32.445,01) 42.785,07 euro betaald. Hij had daarmee (42.785,07 euro minus 37.615,04 euro) 5.170,03 euro meer betaald boven op de 50% van de aanvankelijke schuld. Uit het dossier lijkt te volgen dat [medeverdachte] niet alleen recht had op kwijtschelding van de nog resterende schuld, maar ook terugbetaling van het meerdere boven de 50%. Aan [medeverdachte] zijn vanaf 28 juni 2017 betalingen gedaan. In de maand oktober 2017 wordt met de betalingen het hiervoor genoemde bedrag van 5.170,03 euro overschreden. Dit brengt met zich dat de rechtbank partieel zal vrijspreken voor een bedrag van € 5.170,03 euro en tevens voor de periode tot oktober 2017.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 31 juli 2018 te [woonplaats] , als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd, door in meerdere transacties, een totaalbedrag van 51.434,97 euro over te maken naar de bankrekening van [medeverdachte] , terwijl die [medeverdachte] hier geen recht op had.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
als ambtenaar opzettelijk geld of geldswaardig papier dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte – rekening houdend met overschrijding van de redelijke termijn - ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Aangezien de raadsman de integrale vrijspraak van verdachte heeft bepleit, vraagt de raadsman aan de rechtbank om geen straf op te leggen. Indien en voor zover de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, vraagt de raadsman aan de rechtbank om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een geldbedrag ter hoogte van 51.434,97 euro dat toebehoorde aan de gemeente [gemeente] . Verdachte was sinds 1 juni 2010 werkzaam als medewerker Incasso bij de afdeling Sociale Zaken & Werkgelegenheid. In deze hoedanigheid was verdachte gemachtigd om (uit)betalingen van gemeenschapsgeld te verrichten.
Als medewerker van de gemeente [gemeente] vervulde verdachte een voorbeeldfunctie. De overheid en de samenleving mogen van ambtenaren betrouwbaarheid en onkreukbaarheid verwachten. Anders gezegd: de samenleving moet er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat ambtenaren de aan hen toevertrouwde bevoegdheden niet misbruiken. Verdachte heeft met zijn handelen de integriteit van de overheid aangetast en heeft het vertrouwen dat de burger in de overheid moet (en mag) kunnen stellen, ernstig geschaad. Hij is zeer onzorgvuldig omgegaan met de hem toevertrouwde overheidsgelden en heeft de maatschappij daarmee schade berokkend. Dit neemt de rechtbank verdachte dan ook kwalijk. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, rechtvaardigen in beginsel – zoals ook door de officier van justitie is gevorderd – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van meerdere maanden, wat de rechtbank dan ook als uitgangspunt neemt.
De persoon van verdachte
Verdachte is een 48-jarige man die niet eerder door een rechter is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Wel is verdachte eerder met politie en justitie in aanraking geweest, maar – zo blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie op naam van verdachte – deze incidenten hebben langere tijd geleden plaatsgevonden en hebben enkel geleid tot verschillende sepotbeslissingen. De rechtbank weegt het strafblad van verdachte dan ook niet in strafverzwarende en ook niet in strafverminderende zin mee bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf.
Voorts overweegt de rechtbank dat de redelijke termijn waarbinnen een strafzaak tot een eindvonnis moet komen, is overschreden. Verdachte is op 18 juli 2019 voor het eerst door de politie gehoord over zijn betrokkenheid bij de aan hem ten laste gelegde feiten. Uit vaste en bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een strafzaak binnen twee jaar tot een eindvonnis moet komen, vanaf het moment dat een verdachte voor het eerst kon verwachten dat hij vervolgd zou worden. Gelet op de datum van onderhavig vonnis is de redelijke termijn met circa negen maanden overschreden. Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun.
Strafoplegging
Bij de bepaling van de hoogte van de straf slaat de rechtbank acht op de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (de zogeheten ‘LOVS-oriëntatiepunten). Als oriëntatiepunt schrijft de LOVS – bij fraude in algemene zin, waaronder verduistering mede begrepen – een onvoorwaardelijke gevangenis- of een forse taakstraf voor. De rechtbank heeft reeds uitgelegd waarom zij de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun acht. Aan verdachte zal dan ook een taakstraf worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit, alsmede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22b, 22c, 57 en 359 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 subsidiair bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder feit 1 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
120 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mrs. A.A.T. Werner en A.M.M. Lemmen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 mei 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 juli 2018, te [woonplaats] , in elk geval in Nederland meermalen, althans eenmaal, als ambtenaar, te weten als medewerker Incasso bij Werk en Inkomen van de gemeente [gemeente] , in elk geval als ambtenaar in dienst van de gemeente [gemeente] , een gift of belofte, te weten een of meerdere geldbedragen met een totale waarde van 5.000 euro, in elk geval een geldbedrag, heeft aangenomen terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze gift(en) en/of belofte(n) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1), te weten, het kwijtschelden van een schuld bij de gemeente [gemeente] op naam van [medeverdachte] , ter hoogte van 32.445 euro, en/of het verrichten van 27 betalingen, althans meerdere betalingen, met een totale waarde van 56.605 euro van aan hem, verdachte, terwijl hij daar geen recht op had
en/of
terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze gift(en) en/of belofte(n) werd(en) gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2), te weten, het kwijtschelden van een schuld bij de gemeente [gemeente] op naam van [medeverdachte] , ter hoogte van 32.445 euro, en/of het verrichten van 27 betalingen, althans meerdere betalingen, met een totale waarde van 56.605 euro van aan hem, verdachte, terwijl hij daar geen recht op had
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op in omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 juli 2018 te [woonplaats] , althans te Nederland, als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd, door in 27 transacties, althans in meerdere transacties, een totaalbedrag van 56.605 euro over te maken naar de bankrekening van [medeverdachte] , terwijl die [medeverdachte] hier geen recht op had,
en/of
door een schuld bij de gemeente [gemeente] op naam van [medeverdachte] ter hoogte van 32.445 euro kwijt te schelden, terwijl die [medeverdachte] hier geen recht op had;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn allemaal in de wettelijke vorm opgemaakt en zijn als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaalnummer PL0900-2018343335 (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 525).
2.Proces-verbaal van aangifte (incl. bijlage) van 29 november 2018 (p. 11 t/m 21).
3.Een geschrift, te weten een benoemingsbesluit van 11 juni 2010 (p. 430).
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 april 2022.
5.Een geschrift, te weten het rapport van [bedrijf] Bedrijfsrecherche (p. 22 t/m 43).
6.Bijlage bij een geschrift, te weten het rapport van [bedrijf] Bedrijfsrecherche (p. 22 t/m 43): e-mail van [verdachte] aan [medeverdachte] d.d. 6 juli 2017 (p. 185).
7.Bijlage 6 bij het Proces-verbaal van verhoor verdachte op 18 juli 2019 (p. 343 t/m 368): brief van de Gemeente [gemeente] aan [medeverdachte] d.d. 7 maart 2018 (p. 375).
8.Proces-verbaal van bevindingen (incl. bijlage) van 10 januari 2019 (p. 253 t/m 254).
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte op 18 juli 2019 (p. 343 t/m 368).
10.De verklaring verdachte ter terechtzitting van 25 april 2022.