ECLI:NL:RBMNE:2022:1855

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22_757
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een slachtoffer van geweld in de jeugdzorg, en het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming van € 5.000,- op basis van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. De aanvraag werd door verweerder, het Schadefonds, afgewezen omdat niet aannemelijk was dat eiseres onder verantwoordelijkheid van de overheid in een instelling of pleeggezin was geplaatst.

Eiseres heeft in de periode van 1948 tot 1962 als minderjarige in verschillende instellingen en pleeggezinnen verbleven, waar zij fysiek, psychisch en seksueel geweld heeft ervaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de instellingen en pleeggezinnen waar eiseres verbleef niet onder overheidsverantwoordelijkheid vielen, en dat er geen bewijs was van overheidsbemoeienis bij haar plaatsingen. Eiseres betoogde dat er wel degelijk betrokkenheid van de overheid was, onder andere door controles die plaatsvonden in de pleeggezinnen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres overwogen, maar concludeerde dat verweerder voldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van eiseres en dat er geen aanwijzingen waren dat zij onder overheidsverantwoordelijkheid was geplaatst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde tegemoetkoming. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2202 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smajic).

Procesverloop

In het besluit van 3 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een financiële tegemoetkoming van € 5.000,- uit het Schadefonds te krijgen op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (de Tijdelijke regeling), afgewezen.
In het besluit van 7 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 24 februari 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling. Aan deze aanvraag ligt ten grondslag dat zij in de periode van 1948 tot 1962 als minderjarige slachtoffer is geworden van fysiek, psychisch en seksueel geweld in instellingen en pleeggezinnen. Eiseres heeft in [instelling 1] en [instelling 2] in [plaats 1] verbleven. Daarnaast heeft eiseres nog in pleeggezinnen verbleven; twee pleeggezinnen in [plaats 1] en één in [plaats 2] . Eiseres heeft ook in [plaats 3] bij haar oma en opa verbleven.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat de instellingen en pleeggezinnen waar eiseres verbleef geen instellingen en pleeggezinnen zijn waarvan is gebleken dat eiseres daar onder verantwoordelijkheid van de overheid is geplaatst. Van enige betrokkenheid van de overheid bij deze plaatsingen is verweerder niet gebleken. Dit geldt ook voor het verblijf van eisers bij haar oma en opa in [plaats 3] . In [instelling 1] en bij de pleeggezinnen heeft zij bovendien enkel overdag verbleven. Ook is verweerder uit onderzoek niet gebleken dat in [instelling 2] andere kinderen hebben verbleven die daar wel onder de verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden die de Tijdelijke regeling stelt voor het verkrijgen van een financiële tegemoetkoming.
3. Eiseres vindt het onbegrijpelijk dat zij niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming na alles was zij heeft meegemaakt. Iemand moet verantwoordelijk zijn geweest voor haar plaatsing in de pleeggezinnen en in [instelling 2] . Verweerder heeft volgens eiseres onvoldoende onderzoek gedaan naar haar situatie en de plekken waar zij als minderjarige heeft verbleven. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is geweest van betrokkenheid van de overheid. Dat maakt zij op uit het feit dat er controles plaatsvonden in de gezinnen. Eiseres werd tijdens die controles altijd veel positiever benaderd door haar pleegouders dan buiten de controles om. Zo kreeg zij opeens beleg op haar brood. Het kan volgens eiseres niet anders dan dat deze controles werden uitgevoerd door medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en dat er dus bij haar plaatsingen betrokkenheid is geweest van overheidswege.
4. De voor de beoordeling van het beroep relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage.
5. In deze procedure gaat het om de vraag of eiseres recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat eiseres onder verantwoordelijkheid van de overheid in een pleeggezin dan wel instelling is geplaatst en dat geen sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke regeling.
6. Verweerder betwist niet dat eiseres als minderjarige veel heeft meegemaakt. Ook realiseert verweerder zich dat de door eiseres geschetste gebeurtenissen traumatisch zijn en dat daardoor psychisch letsel kan ontstaan. De vraag is alleen of de overheid hier verantwoordelijk voor kan worden gehouden.
7. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder voldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of in het geval van eiseres sprake was van plaatsingen in instellingen en/of pleeggezinnen die onder verantwoordelijkheid van de overheid hebben plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek volledig is geweest nu onderzoek is gedaan de voogdijregistratiekaart van eiseres, de lijst met instellingen van de commissie Dekker, krantenartikelen via Delpher, Google, en het raadplegen van andere aanvragen voor financiële compensatie op grond van de Tijdelijke regeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldaan aan haar onderzoeksplicht. Het is niet gebleken dat verweerder nog op andere wijze nader onderzoek had kunnen doen.
8. Om in aanmerking te komen voor de tegemoetkoming uit de Tijdelijke regeling moet sprake zijn van bemoeienis van de overheid bij de plaatsing in de instellingen en de pleeggezinnen. Het idee hierachter is dat de overheid slechts schade vergoedt die direct of indirect door zijn toedoen is ontstaan. Het gaat daarbij om onvrijwillige ofwel gedwongen plaatsingen, door bijvoorbeeld een rechterlijke machtiging of door de officier van justitie. Het gaat om kinderen die door de overheid uit huis zijn geplaatst dan wel waar de overheid een bijzondere zorgtaak voor had.
9. Uit het onderzoek van verweerder en de door eiseres overgelegde bewijsstukken is niet gebleken dat eiseres in de instellingen en pleeggezinnen heeft verbleven onder verantwoordelijkheid van de overheid. Dergelijke overheidsbemoeienis volgt niet uit de voogdijregistratiekaart van eiseres. Hierop staat alleen de echtscheiding van haar moeder en het feit dat haar oma kortdurend als toeziend voogd werd aangemerkt. Er staan geen jeugdbeschermingsmaatregelen op vermeld. Uit het verdere onderzoek van verweerder kan ook niet worden afgeleid dat eiseres al dan niet in een gedwongen kader in een van de instellingen of pleeggezinnen verbleef. Dat eiseres op het adres van [instelling 2] ingeschreven heeft gestaan bij de gemeente toont dat verder ook niet aan. Eiseres voldoet daarom niet aan de voorwaarden uit artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke regeling.
10. Verweerder heeft verder in zijn onderzoek ook niet kunnen vaststellen dat er in de instellingen waar eiseres heeft verbleven andere kinderen waren geplaatst die daar wel onder verantwoordelijkheid van de overheid verbleven. Er is daarom ook geen sprake van de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Tijdelijke regeling. Ook heeft verweerder ten aanzien van het (residentiele) verblijf bij opa en oma nog getoetst aan artikel 2, vijfde lid, van de Tijdelijke Regeling. Van enige betrokkenheid van jeugdzorg of jeugdhulp is verweerder niet gebleken zodat eiseres ook op die grond niet in aanmerking komt van een tegemoetkoming.
11. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Tijdelijke regeling

Artikel 2

De commissie verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een slachtoffer van geweld of dwangarbeid indien dat geweld of die dwangarbeid heeft plaatsgevonden in het kader van verblijf in een in Nederland gevestigde instelling, pleeggezin dan wel opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, alwaar het slachtoffer tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019 onder verantwoordelijkheid van de overheid was geplaatst.
De commissie verstrekt de tegemoetkoming aan een slachtoffer indien het naar het oordeel van de commissie aannemelijk is dat:
a. bovenmatig geweld of ongeoorloofde dwangarbeid heeft plaatsgevonden; en
b. het slachtoffer ten tijde van het geweld minderjarig was.
3. Plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid wordt aangenomen indien de minderjarige in een instelling, pleeggezin of opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen moest verblijven vanwege een beslissing van:
a. de rechter;
b. de officier van justitie;
c. de burgemeester;
d. de in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel aangewezen voogd, gezinsvoogd of voogdij-instelling; of
e. de voogdij-instelling belast met de voogdij over de alleenstaande minderjarige vreemdeling.
4. Plaatsing door een ouder of ouders of een andere persoon met het gezag, in een instelling waar ten tijde van het verblijf van het slachtoffer ook minderjarigen verbleven die onder verantwoordelijkheid van de overheid in die instelling waren geplaatst, wordt gelijk gesteld aan plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid.
5. Plaatsing in een pleeggezin in het vrijwillig kader wordt gelijk gesteld aan plaatsing onder verantwoordelijk van de overheid indien het slachtoffer aanspraak maakte op jeugdhulp of jeugdzorg en is geplaatst door en onder verantwoordelijkheid van een rechtspersoonlijkheid bezittende zorgaanbieder van jeugdzorg of jeugdhulp als bedoeld in de op het moment van de plaatsing vigerende wetgeving, dan wel door of onder verantwoordelijkheid van een stichting die een bureau jeugdzorg in stand hield of diens rechtsvoorganger.
6. Plaatsing door een ouder of ouders of een andere persoon met het gezag in een blinden- of doveninternaat wordt gelijk gesteld aan plaatsing onder verantwoordelijkheid van de overheid.