ECLI:NL:RBMNE:2022:186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2096
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om verlenging van persoonsgebonden budget

In deze zaak hebben eisers, een gezin met kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede op hun aanvraag om verlenging van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet. De aanvraag was gedaan ten behoeve van twee van hun kinderen. Op 4 mei 2021 hebben eisers het beroep ingediend, omdat het bestuursorgaan in gebreke was gebleven om tijdig een besluit te nemen. Op 14 juli 2021 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist, maar deze afgewezen. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en het onderzoek ter zitting vond plaats op 30 november 2021 via Skype.

De rechtbank heeft overwogen dat eisers in hun brief van 3 juni 2019 verweerder in gebreke hebben gesteld, maar dat deze brief niet als een ingebrekestelling kan worden beschouwd, omdat er geen aanvraag om verlenging van het pgb was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanvraag om verlenging van het pgb van september 2018 in de gedingstukken is aangetroffen en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij eerder een aanvraag hebben gedaan. Hierdoor was de ingebrekestelling prematuur en was het beroep van eisers niet-ontvankelijk.

De rechtbank heeft vervolgens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep dat gericht was tegen het besluit van 14 juli 2021 terugverwezen naar verweerder voor behandeling als bezwaar. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is openbaar gemaakt op 19 januari 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. S. Ben Kaddour-Eljarroudi),
en
het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijk bij Duurstede, verweerder
(gemachtigde: A. Kabaktepe).

Procesverloop

Op 4 mei 2021 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag
om verlenging van persoonsgebonden budget (pgb) op grond van de Jeugdwet(Jw) ten
behoeve van twee van hun kinderen.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft verweerder alsnog beslist op de aanvraag. Bij dat besluit
heeft verweerder de aanvraag van eisers afgewezen.
Eisers hebben daartegen bezwaar ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021 via Skype. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook zijn verschenen [A] en [B] van [stichting] .

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig beslissen
1. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
Standpunt eisers
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij na het aflopen van de eerste toekenning van pgb in een gesprek met [stichting] in september 2018 hebben gevraagd om verlenging van het pgb. Met de brief van 3 juni 2019 hebben eiseres verweerder in gebreke gesteld, omdat de termijn om te beslissen op hun aanvraag reeds lange tijd is verstreken.
Standpunt verweerder
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn brief van 28 juni 2019 eisers heeft laten weten dat de brief van 3 juni 2019 geen ingebrekestelling kan zijn, omdat eisers in september 2018 weliswaar met verweerder hebben gesproken over een verlenging van het pgb, maar geen aanvraag hebben ingediend. Omdat eisers in de brief van 3 juni 2019 hebben verzocht een besluit over het pgb te nemen over de periode direct aansluitend op de eerder gegeven indicatie (1 september 2018 tot 3 juni 2019) beschouwt verweerder de brief van
3 juni 2019 als een eerste aanvraag om voortzetting van het pgb met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2018.
4. De rechtbank stelt vast dat in de gedingstukken geen aanvraag om verlenging van het pgb van september 2018 is aangetroffen. Eisers hebben ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat zij voorafgaand aan hun brief van 3 juni 2019 een aanvraag om verlenging van het pgb hebben ingediend. Daarbij komt dat uit de gedingstukken niet is gebleken dat eisers het standpunt van verweerder in de brief van 28 juni 2019 hebben betwist. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er vóór 3 juni 2019 geen aanvraag om verlenging van het pgb door eisers is gedaan.
5. Omdat geen aanvraag door eisers is gedaan, is de ingebrekestelling van eisers van 3 juni 2019 prematuur, met andere woorden te vroeg, ingediend. Het beroep van eisers is daarom niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het besluit van 14 juli 2021
6. Verweerder heeft bij zijn besluit van 14 juli 2021 de aanvraag van eisers om het pgb te verlengen afgewezen. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, nu dit besluit niet aan het beroep tegemoetkomt.
7. Eisers hebben bij brief van 5 augustus 2021 bezwaar tegen het besluit van 14 juli 2021 ingediend. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het beroep niet af te doen maar te verwijzen naar verweerder voorde behandeling van het bezwaar (artikel 6:20, vierde lid, van de Awb).
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 14 juli 2021 ter behandeling als bezwaar terug naar verweerder.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Gena, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.