In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een 9-jarige jongen, eiser, en het CIZ Unit Klachten en Bezwaar, verweerder. Eiser had op 8 februari 2021 zorg aangevraagd op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), maar zijn aanvraag werd op 7 april 2021 afgewezen. Verweerder handhaafde deze afwijzing in het bestreden besluit van 7 december 2021. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 1 april 2022 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn ouders en zorgverleners. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag van zorg in het kader van de Wlz terecht was. Eiser had verschillende ontwikkelings- en gedragsproblemen, maar de rechtbank concludeerde dat er geen noodzaak was voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals vereist voor een Wlz-indicatie. De rechtbank stelde vast dat de medische adviezen van de medisch adviseur van verweerder zorgvuldig waren en dat er geen twijfel bestond over de juistheid van het advies. Eiser had geen contra-expertise overgelegd die de conclusies van de medisch adviseur in twijfel trok. De rechtbank erkende de zorgen van eiser en zijn ouders, maar concludeerde dat de huidige zorg onder de Jeugdwet niet toereikend was, wat op zichzelf geen recht gaf op zorg vanuit de Wlz. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.