ECLI:NL:RBMNE:2022:1867

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding verzoek wegens onjuiste informatie door bestuursorgaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van verzoekster, die zich tot de rechtbank had gewend na een afwijzing van haar verzoek door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Verzoekster had in 2019 een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens het verstrekken van onjuiste informatie over het moment waarop zij bijstand kon aanvragen. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, waarna verzoekster een schadevergoeding van € 3.000,- had aangevraagd voor immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verstrekken van onjuiste informatie door het Uwv niet kan worden aangemerkt als een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige voorbereidingshandeling, waardoor de bestuursrechter niet bevoegd is om het verzoek te beoordelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat verzoekster zich met haar schadeverzoek moet wenden tot de civiele rechter. De uitspraak is gedaan door rechter R. in 't Veld, in aanwezigheid van griffier mr. A. Belhadi, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2982

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.A. van der Kleij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Procesverloop

Bij brief van 26 maart 2019 heeft verzoekster verweerder verzocht om toekenning van een schadevergoeding, wegens het verstrekken van onjuiste informatie over het moment waarop zij bijstand kon aanvragen.
Verweerder heeft dit verzoek bij brief van 12 juli 2019 afgewezen, omdat is gebleken dat verzoekster direct aansluitend aan het einde van haar uitkering ingevolge de Ziektewet bijstand is toegekend.
Op 1 augustus 2019 schrijft verzoekster een brief naar verweerder met het verzoek een vergoeding wegens het te laat betalen van de bijstandsuitkering toe te kennen. Verweerder heeft hierop bij brief van 13 september 2019 een vergoeding toegekend van
€ 36,50.
Bij brief van 14 december 2020 vraagt verzoekster aan verweerder om toekenning van een bedrag van € 3.000,- mede ter vergoeding van door haar geleden immateriële schade.
Bij brief van 4 juni 2021 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Verzoekster heeft vervolgens een verzoek om schadevergoeding bij deze rechtbank
ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 januari 2022 heeft verzoekster een schadeoverzicht ingediend. Het betreft een bedrag van € 7.101,- aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,- aan immateriële schade.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Teams op 28 januari 2022. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wettelijk kader
1. Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Het oordeel van de rechtbank
2. Verzoekster voert aan dat zij tussen 13 augustus 2018 en februari 2019 zonder inkomen heeft gezeten, omdat zij onjuist is geïnformeerd door een medewerker van verweerder over het moment waarop zij een bijstandsuitkering kon aanvragen. Het handelen van verweerder heeft een grote impact gehad op haar gezondheid, herstelprocessen en op haar dagelijkse leven. Verder heeft verzoekster ter zitting aangevoerd dat de bestuursrechter bevoegd is als het gaat om handelen dat direct verband houdt met het bestreden besluit. In dit kader heeft verzoekster verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 november 1997, TAR 1998, 23.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank moet het verstrekken van onjuiste informatie worden aangemerkt als feitelijk handelen door verweerder. Onrechtmatig feitelijk handelen kan slechts een grondslag zijn voor schadevergoeding als het een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit betreft (artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Er is in onderhavige zaak echter geen sprake van een onrechtmatig besluit of van een met een onrechtmatig besluit samenhangende onrechtmatige voorbereidingshandeling. De beroepsgrond van verzoekster dat zij is onderzocht door een arts die niet BIG-geregistreerd was, doet er daarom ook niet toe.
4. De rechtbank overweegt dat als het gaat om feitelijk handelen dat niet als voorbereidingshandeling van een later genomen besluit kan worden aangemerkt of als het gaat om volledig losstaand feitelijk handelen, niet de bestuursrechter bevoegd is maar de burgerlijke rechter. De door verzoekster aangehaalde uitspraak van de CRvB gaat hier daarom niet op. Anders dan in onderhavige zaak, kan in een ambtenarenzaak wel beroep worden ingesteld tegen feitelijk handelen. De beroepsgronden slagen niet.
5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het schadeverzoek van verzoekster niet inhoudelijk beoordelen. Verzoekster kan zich met haar schadevergoedingsverzoek wenden tot de civiele rechter.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zichzelf onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.