ECLI:NL:RBMNE:2022:1901

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
UTR 22/1714
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek tot herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 20 mei 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst Toeslagen op haar verzoek tot herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres had haar verzoek op 17 december 2020 ingediend, maar de Belastingdienst heeft pas na een ingebrekestelling op 20 maart 2022 gereageerd. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van zes maanden, die eenmaal met maximaal zes maanden kon worden verlengd, is overschreden. Eiseres heeft recht op een dwangsom omdat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,- voor de periode van 7 april 2022 tot 19 mei 2022. Daarnaast wordt de Belastingdienst opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50. De Belastingdienst moet ook het griffierecht aan eiseres vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de beslissing vastgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1714

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] )
en

Belastingdienst Toeslagen/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Burghout).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek tot herbeoordeling in het kader van de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft haar verzoek tot herbeoordeling ingediend op 17 december 2020. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Deze termijn kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. Dat staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Verweerder heeft de termijn verlengd bij brief van 5 juni 2021. Verweerder had dus uiterlijk op 17 december 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 20 maart 2022 in gebreke heeft gesteld, door verweerder ontvangen op 23 maart 2022, en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, eerste lid, van de Awb).
5. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom in zijn verweerschrift niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 7 april 2022 tot 19 mei 2022 en bedraagt € 1.442,-.
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen zes weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft gevraagd om een nadere termijn van zes weken en heeft daarbij toegelicht dat in januari 2022 aan eiseres een persoonlijk zaaksbehandelaar is toegewezen. Vervolgens is bij brief van 13 april 2022 een vooraankondiging aan eiseres verstuurd van een voorlopig compensatiebedrag. Volgens verweerders procesbeschrijving loopt vanaf die datum een termijn van zes weken waarbinnen eiseres kan reageren op de vooraankondiging, waarna verweerder binnen twee weken een besluit neemt. Dat zal dus zijn op (uiterlijk) 8 juni 2022. Gelet op de datum van deze uitspraak heeft verweerder volgens zijn eigen planning dus nog drie weken de tijd nodig om een beslissing te nemen. Hoewel verweerder niet onderbouwt waarom hij bovenop die drie weken nog drie weken extra de tijd vraagt, begrijpt de rechtbank dat, gelet op de hoeveelheid aanvragen waar verweerder mee te maken heeft, een iets ruimere termijn onvoorziene knelpunten in het proces kan ondervangen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.