ECLI:NL:RBMNE:2022:1947

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
9592463 UE VERZ 21-359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid en herplaatsingsverplichting in het onderwijs

In deze zaak verzoekt de verzoekster, een senior leerkracht, om herstel van haar arbeidsovereenkomst na opzegging door de stichting waar zij werkzaam was, op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. De verzoekster was sinds 2009 in dienst en had zich in 2017 ziekgemeld. Na een re-integratietraject en een WGA-uitkering van het UWV, heeft de stichting haar op 10 augustus 2021 ontslagen, met toestemming van het UWV. De verzoekster stelt dat de stichting haar niet heeft toegelaten tot passende werkzaamheden en dat er een verzwaarde herplaatsingsverplichting geldt voor arbeidsgehandicapte werknemers. De stichting betwist dit en stelt dat er geen passende functies beschikbaar zijn die voldoen aan de kwalificaties van de verzoekster. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet in strijd is met de wet, omdat de stichting voldoende heeft aangetoond dat herplaatsing niet mogelijk was. De verzoekster's verzoek om herstel van de arbeidsovereenkomst en om toelating tot passende arbeid wordt afgewezen. Tevens wordt de verzoekster veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9592463 UE VERZ 21-359 VS/1257
Beschikking van 30 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. G. van Wankum,
tegen:
de stichting
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. K. van Boltaringen-Roumen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] met producties (22), op de griffie ontvangen op 17 december 2021;
- het verweerschrift van [verweerster] met producties (9) van 21 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2022. Mevrouw [verzoekster] was aanwezig, bijgestaan door mr. Van Wankum. Namens [verweerster] waren aanwezig de heer [A] en mevrouw [B] , bijgestaan door mr. Van Boltaringen-Roumen. Mr. Van Wankum heeft het standpunt van [verzoekster] toegelicht aan de hand van een pleitnota. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1985, werkte vanaf 15 juni 2009 op invalbasis bij (de rechtsvoorganger van) [verweerster] . Met ingang van 1 augustus 2012 is [verzoekster] voor onbepaalde tijd in dienst getreden, laatstelijk in de functie van senior leerkracht voor 25 uur in de week. Op de arbeidsrelatie is de CAO Primair Onderwijs (hierna: de CAO PO) van toepassing.
2.2.
Op 4 oktober 2017 heeft [verzoekster] zich ziekgemeld, waarna het Poortwachtertraject is doorlopen. Er is een re-integratietraject tweede spoor ingezet.
2.3.
In het kader van haar re-integratie heeft [verzoekster] vanaf 26 augustus 2018 ICT-werkzaamheden voor zes uur per week verricht op de [school] . Medio maart 2020 heeft [verzoekster] [verweerster] voorgesteld om deze uren in de toekomst stapsgewijs uit te breiden. Hierop heeft [verweerster] afwijzend gereageerd.
2.4.
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) [verzoekster] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 39,23%.
2.5.
In een brief van 20 mei 2020 meldt [verweerster] het volgende aan [verzoekster] :
“(…)
In de afgelopen periode hebben wij gesproken over jouw re-integratietraject van de afgelopen twee jaar, het besluit van het UWV en hoe verder. (…)
In je e-mail van 13 mei jongstleden, geef je aan dat je het aanbod van [verweerster] voor een gecreëerde functie met een werktijdfactor van 0,15 (zes uur per week) niet accepteert. (…)
Het UWV heeft, bij beslissing van 18 maart 2020 een arbeidsongeschiktheidspercentage bij jou vastgesteld van 39,23%. (…). In de arbeidskundige rapportage van het UWV, is vastgesteld dat je je eigen werk niet meer kunt doen.
Op basis van de UWV-beslissing en het daarbij behorende arbeidsdeskundig onderzoek, moeten wij vaststellen dat er binnen [verweerster] geen passende herplaatsingsmogelijkheden zijn. [verweerster] heeft zich – geheel onverplicht – bereid verklaard voor jou een functie te creëren met een werktijdfactor van maximaal 0,15 wtf. Bij e-mail van 23 april 2020 heb je aangegeven dat je dit aanbod vooralsnog niet kon accepteren. Op 7 mei 2020 heb je hierover een gesprek gevoerd met je directeur, [C] en de personeelsfunctionaris, [D] . In dit gesprek heb je aangegeven het aanbod weliswaar te waarderen maar vooralsnog niet te willen accepteren. Je had vragen over de hoogte van je salaris bij een werktijdfactor van 0,15 en over de argumentatie van [verweerster] over de omvang van het aanbod. Hierover ben je door ons op 11 mei 2020 geïnformeerd en hebben we nogmaals ons aanbod toegelicht. Op 13 mei 2020 gaf je aan per e-mail dit aanbod niet te accepteren en doe je een tegenvoorstel.
(…)
Zoals hierboven is aangegeven zijn wij bereid een functie te creëren. In deze functie zijn taken gezocht. Onderwijskundig gezien heeft deze gecreëerde functie niet onze voorkeur maar wij zijn bereid dit aanbod tot te doen omdat wij jouw bijdrage aan de ICT-ontwikkeling waarderen.
Echter, een aanbod van meer dan zes uur per week, is onverantwoord en sluit op geen enkele manier aan bij de onderwijskundige behoefte binnen onze organisatie. Uitgangspunt van het formatieplan van de school en het bestuursformatieplan van de stichting is de primaire en centrale taak lesgeven. De keuzes die gemaakt worden zijn hierin voortdurend gericht op het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs. Een en ander binnen het budgettaire kader dat door wet- en regelgeving wordt vastgesteld.
Het feit dat er geen passende herplaatsingsmogelijkheden zijn binnen Stichting [verweerster] maakt dat een beroep op artikel 3.7. lid 1 van de CAO PO niet aan de orde is. (…)
Nu jij ons aanbod om voor werktijdfactor 0,15 een functie te creëren afwijst, zien wij geen andere mogelijkheden dan bij het UWV een ontslagvergunning aan te vragen op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid. (…)
Mocht je alsnog het aanbod van werktijdfactor 0,15 willen accepteren dan verneem ik dat graag uiterlijk op 26 mei 2020. Na deze datum zullen wij dit aanbod niet meer herhalen en achten wij ons niet langer gehouden om deze functie voor jou te creëren.
(…)”.
2.6.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft bij brief van 25 mei 2020 op het vorenstaande gereageerd. Zij heeft onder meer gewezen op de verplichting van [verweerster] op grond van artikel 3.7. van de CAO PO. In dit artikel is bepaald, voor zover hier van belang, dat bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst zal aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2.7.
Bij brief van 5 juni 2020 meldt de gemachtigde van [verweerster] - kort gezegd - dat de verplichting in de CAO PO niet zover reikt dat [verweerster] is gehouden tot het creëren van een functie die niet voorkomt in het functiebouwhuis en dat de financiële middelen daartoe ontbreken. Gelet op de beperkingen van [verzoekster] zijn er geen passende herplaatsingsmogelijkheden. Een herplaatsing voor de restvaliditeit kan volgens [verweerster] in redelijkheid niet van haar worden gevergd. [verweerster] herhaalt het aanbod van de gecreëerde functie met werktijdfactor 0,15.
2.8.
Omdat [verzoekster] dit aanbod niet in die vorm (voor zes uur per week) heeft geaccepteerd, heeft [verweerster] haar op 29 september 2020 meegedeeld dat haar re-integratiewerkzaamheden op de [school] eindigen.
2.9.
Op 21 januari 2021 heeft in opdracht van [verweerster] een ‘Arbeidsdeskundig Re-integratie Onderzoek’ plaatsgevonden. In het daarvan opgemaakte rapport van 22 februari 2022 [bedoeld zal zijn: 2021, opmerking kantonrechter] wordt onder meer geconcludeerd dat er geen mogelijkheden in ander passend werk aanwezig zijn binnen de organisatie.
2.10.
Op verzoek van [verzoekster] heeft het UWV op 4 juni 2021 een deskundigenoordeel passende arbeid afgegeven. De arbeidsdeskundige ( [E] ) heeft de vraag beantwoord of de werkzaamheden van [verzoekster] in ict-taken passend zijn. In de rapportage van de arbeidsdeskundige staat vermeld dat hij daarbij is uitgegaan van de door [verzoekster] doorgezonden vacature van senior leerkracht met als bovenschoolse taak coördinator digitale (onderwijs) ontwikkeling (CDO), maar dan specifiek gericht op de ICT taken. De arbeidsdeskundige concludeert dat het werk op het gebied van ICT ondersteuning passend is, maar de werkzaamheden als leerkracht niet.
2.11.
[verweerster] heeft het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 30 juli 2021 heeft het UWV [verweerster] toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. Het UWV vindt dat er een redelijke grond is voor het ontslag van [verzoekster] en dat het niet mogelijk is haar te herplaatsen. Het UWV motiveert dat als volgt, voor zover van belang:
“ (…)
De redelijke herplaatsingstermijn is 26 weken. Werknemer heeft een WIA-uitkering en is daarmee een arbeidsgehandicapte werknemer. Voor werknemer is de redelijke termijn daarom 26 weken. Deze gaat in op de datum van onze beslissing op de ontslagaanvraag.
Aannemelijk is geworden dat er geen (geschikte) vacatures zijn of binnen een redelijke termijn zijn te verwachten, zodat het niet mogelijk is om werknemer te herplaatsen. Tevens is aannemelijk geworden dat het niet mogelijk is om werknemer te herplaatsen in een andere passende functie van structurele aard die wordt bezet door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, door ingeleend personeel (niet zijnde payrollwerknemers) of door een oproepkracht. Ook met behulp van scholing is werknemer niet in een passende functie te herplaatsen.
Werknemer heeft twee, voor haar passende, vacatures overgelegd, namelijk de vacature van CDO en bovenschoolse coach van startende leraren. Voor beide vacatures geldt dat zij onlosmakelijk zijn verbonden aan de functie van senior leerkracht. Werknemer bevestigt in haar verweer dat zij voor de werkzaamheden van senior leerkracht arbeidsongeschikt is. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 4 juni 2021. In bovengenoemde vacatures van senior leerkracht met als bovenwettelijke taak CDO en senior leerkracht met als bovenwettelijke taak coach kunnen de bovenwettelijke taken niet losgekoppeld worden van de functie senior leerkracht, noch kan dit van werkgever gevergd worden.
Werkgever heeft aannemelijk gemaakt dat hij op grond van artikel 3.7 lid 1 CAO PO redelijkerwijs niet gehouden is om een functie voor werknemer te creëren. De (verouderde) jurisprudentie waarnaar werknemer verwijst maakt dit niet anders. Inmiddels is de wetgeving veranderd en is de werkgever niet verplicht tot jobcarving. Om deze reden hoeft van de werkgever niet verwacht te worden, anders dan werknemer stelt, dat hij de ICT-taken van andere docenten gaat ‘herverkavelen’ voor werknemer. Het feit dat werkgever eerder een passende functie heeft gecreëerd doet daar niets aan af. In het UWV arbeidsdeskundig rapport wordt onder 3.1 nogmaals bevestigd dat er geen mogelijkheden zijn om werknemer te herplaatsen binnen de organisatie.
(…)”
2.12.
Op 10 augustus 2021 heeft [verweerster] de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] opgezegd per 1 november 2021, onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter - kort gezegd - om primair en subsidiair op grond van artikel 7:682 lid 1 sub a BW de arbeidsovereenkomst te herstellen per
1 november 2021 dan wel op een zo kort mogelijke termijn, en [verweerster] te veroordelen om [verzoekster] binnen drie dagen na deze beschikking toe te laten tot passende arbeid, zijnde de ICT-werkzaamheden zoals eerder door haar uitgevoerd, voor haar volledige arbeidsomvang van 25 uren, op basis van het overeengekomen loon en arbeidsvoorwaarden, en [verweerster] te veroordelen tot betaling van het gebruikelijke loon en emolumenten vanaf 1 november 2021 voor de volledige arbeidsomvang van 25 uur en een voorziening te treffen voor eventuele pensioenschade.
3.2.
Volgens [verzoekster] heeft het UWV ten onrechte toestemming verleend tot opzegging van haar dienstverband. [verweerster] heeft ten aanzien van een arbeidsgehandicapte werknemer een verzwaarde herplaatsingsverplichting. Tegen deze achtergrond heeft [verweerster] in strijd met goed werkgeverschap gehandeld door [verzoekster] het passende ICT-werk af te nemen en deze werkzaamheden niet uit te willen breiden terwijl dat werk binnen de grote organisatie van [verweerster] voldoende aanwezig is. [verzoekster] stelt dat van [verweerster] verwacht had mogen worden dat zij de ICT-taken van andere docenten ‘herverkavelt’ en die werkzaamheden voor de volledige arbeidsomvang aan [verzoekster] aanbiedt. Dit geldt zowel voor de ICT-taken van (de medewerkers van) de school van [verzoekster] als die van andere scholen die deel uitmaken van de stichting. [verzoekster] wijst op rechtspraak van de Hoge Raad (onder andere het arrest van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2586). Volgens [verzoekster] sluit artikel 3.7 lid 1 van de CAO PO daar ook bij aan. Verder stelt [verzoekster] dat [verweerster] haar ten onrechte niet heeft toegelaten tot de passende werkzaamheden van de vacatures ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’ en ‘Bovenschoolse coach startende leraren’.
3.3.
Voor het geval de kantonrechter beslist dat herstel van het dienstverband niet mogelijk is heeft [verzoekster] (meer subsidiair) een verzoek gedaan op grond van artikel 7:682 lid 1 sub c BW om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten ter hoogte van € 135.487,74 bruto dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag. [verzoekster] baseert dit onderdeel van haar haar verzoek op de stelling dat [verweerster] geen omstandigheden heeft gesteld of bewezen waaruit blijkt dat van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij van de door [verzoekster] aangeboden arbeid gebruik maakt.
3.4.
[verweerster] stelt dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Het UWV heeft op de juiste gronden toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] op te zeggen. Volgens [verweerster] is het standpunt van [verzoekster] dat in het kader van ‘herverkaveling’ of jobcarving de ICT-taak van de functie van leerkracht kan worden losgekoppeld, onjuist. Deze werkzaamheden, zoals omschreven in de vacature van ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’, zijn om essentiële redenen onlosmakelijk verbonden aan de functie van leerkracht. Zowel genoemde vacature ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’ en de vacature ‘Bovenschoolse coach van startende leraren’ hebben dus betrekking op taken binnen de functie van leerkracht en zijn daarom niet geschikt voor [verzoekster] .
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt - voor zover relevant - hieronder bij de beoordeling nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoekster] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Herstel arbeidsovereenkomst
4.2.
Uit artikel 7:682 lid 1 sub a BW volgt, voor zover hier van belang, dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het UWV, de werkgever kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen indien de opzegging in strijd is met artikel 7:669 lid 1 of lid 3 sub b BW.
De kantonrechter moet in deze procedure zelfstandig toetsen of [verweerster] terecht heeft opgezegd omdat er sprake is van een redelijke grond voor ontslag en of herplaatsing in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Daarbij neemt de kantonrechter ook in aanmerking de (wettelijke) criteria die voor het UWV gelden, zoals de Ontslagregeling en nadere uitvoeringsregels.
4.3.
Het debat tussen partijen heeft zich toegespitst op de vraag of herplaatsing van [verzoekster] in een andere passende functie al dan niet mogelijk is. Niet ter discussie staat dat [verzoekster] vanwege arbeidsongeschiktheid niet langer in staat is de arbeid van senior leerkracht te verrichten. Daarmee is de redelijke grond zoals omschreven in artikel 7:669 lid 1 en 3 sub b BW gegeven.
4.4.
In artikel 7:669 lid 1 BW is verder bepaald dat de werkgever de arbeidsovereenkomst alleen kan opzeggen indien herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 18 januari 2019 [1] overwogen dat aangenomen moet worden dat met het gebruik van het begrippenpaar ‘niet mogelijk is of niet in de rede ligt’ niet is beoogd een resultaatsverplichting van de werkgever tot herplaatsing in het leven te roepen. Het gaat daarbij om hetgeen in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van de werkgever kan worden gevergd. Hieruit volgt dat bij de beantwoording van de vraag of herplaatsing al dan niet in de rede ligt ook redelijkheidsargumenten een rol kunnen spelen. Daarmee wordt de werkgever een zekere beoordelingsruimte gelaten. Tegen deze achtergrond zal de kantonrechter de stellingen van partijen met betrekking tot de (on)mogelijkheid tot herplaatsing van [verzoekster] in een passende functie bij [verweerster] beoordelen.
4.5.
Overwogen wordt als volgt. In de rapportage van de arbeidsdeskundige van
22 februari 2021 [2] is een overzicht gegeven van de functies en het aantal werknemers binnen de organisatie van [verweerster] . De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat deze functies niet geschikt zijn voor [verzoekster] . De functies zijn niet passend of passend te maken, of sluiten niet aan op de kwalificaties van [verzoekster] . De kwalificaties zijn volgens de arbeidsdeskundige ook niet binnen zes maanden te verkrijgen. De ICT-ondersteuning op school - de werkzaamheden die [verzoekster] sinds 26 augustus 2018 uitvoert voor zes uur per week - acht de arbeidsdeskundige wel passend, waarbij hij opmerkt dat deze taak onderdeel is van de functie van leerkracht en speciaal voor [verzoekster] is gecreëerd. Ook arbeidsdeskundige [E] [3] acht het werk op het gebied van ICT-ondersteuning passend, de werkzaamheden als leraar niet. [E] merkt daarbij op dat hij geen uitspraak kan doen over de invulling van het aantal uren.
4.6.
Het bovenstaande onderschrijft de stelling van [verweerster] dat de door [verzoekster] uitgevoerde ICT-taak geen functie is in het functiebouwwerk van [verweerster] . Deze ICT-werkzaamheden zijn een onderdeel/niet lesgebonden taak van de functie van leraar. De kantonrechter constateert dat [verweerster] deze werkzaamheden deels heeft ‘herverkaveld’ en zodoende een functie met een omvang van zes uren voor [verzoekster] heeft gecreëerd.
4.7.
De vraag of van [verweerster] redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat zij deze functie met een omvang van 25 uur aan [verzoekster] had aangeboden, zoals [verzoekster] wenst, beantwoordt de kantonrechter ontkennend. Daarbij is het volgende van belang. [verweerster] heeft gesteld - zakelijk weergegeven - dat het weghalen van de ICT-taken uit de functie van leerkracht niet aansluit bij de onderwijskundige behoefte binnen de organisatie. Desondanks heeft [verweerster] daar op de [school] ten behoeve van [verzoekster] van af willen wijken. Het aanbod van zes uren was echter het maximaal haalbare omdat de werkzaamheden zouden worden bekostigd uit de eigen formatiemiddelen - de werkdrukmiddelen - van de [school] . Het team van de [school] moest daar voor langere tijd mee instemmen omdat de werkdrukmiddelen dan niet voor andere doeleinden zouden kunnen worden ingezet. Als er geen financiering uit dit, aan de [school] gerelateerde, budget om de werkdruk te verminderen mogelijk is, zou dat, zo stelt [verweerster] , ten koste gaan van het budget dat bedoeld is voor het primaire proces: het lesgeven.
4.8.
Met deze argumenten heeft [verweerster] voldoende toegelicht dat het voor haar niet haalbaar is dat zij haar werkorganisatie verder aanpast om de door [verzoekster] gewenste functie met een omvang van 25 uur te creëren. Het ligt voor de hand dat het weghalen van de ICT-taak bij de leerkrachten op de [school] tot verlichting van hun werkdruk zal kunnen leiden. Het aanwenden van de werkdrukmiddelen voor de aangeboden zes uur is daarmee gerechtvaardigd. Maar als er meer uren worden gecreëerd zal dat onweersproken gaan drukken op het budget voor de primaire taak (het lesgeven) en niet aansluiten bij de onderwijsondersteunende behoefte van [verweerster] . Zoals hierboven is overwogen (4.4.) heeft [verweerster] hierbij een zekere beoordelingsruimte. Onvoldoende is gebleken dat de afwegingen die [verweerster] heeft gemaakt in het licht van de belangen van [verzoekster] onredelijk zijn geweest.
4.9.
[verzoekster] maakt aanspraak op de vacatures ‘Coördinator Digitale Ontwikkeling’ en ‘Bovenschoolse coach van startende leraren’. [verzoekster] meent dat het argument van [verweerster] , dat de vacature voor coördinator niet passend is omdat deze niet verricht kan worden zonder daarbij lesgevende taken uit te voeren, geen hout snijdt. [verzoekster] merkt in dit verband op dat zij die werkzaamheden gedurende twee jaren, zonder les te geven, heeft uitgevoerd. Ook de functie ‘Bovenschoolse coach van startende leraren’ is naar de mening van [verzoekster] passend.
4.10.
De kantonrechter volgt [verzoekster] hierin niet. Op basis van de functie omschrijvingen [4] en de door [verweerster] gegeven toelichting dat beide vacatures onlosmakelijk zijn verbonden met de functie van senior leerkracht kan niet worden aangenomen dat deze functies voor [verzoekster] passend zijn. Zowel de coach als de coördinator zal zijn/haar taak uitvoeren als onderdeel van de functie van senior leerkracht, de functie die [verzoekster] niet meer uit kan voeren. Bij de coördinator staat als uitgangspunt omschreven ‘dat de CDO substantieel lesgevende taken uitvoert met de daarbij behorende groepsverantwoordelijkheid’ en bij de coach: ‘de coach zal de taak uitvoeren binnen zijn of haar L11 functie als uitbreiding of binnen de bestaande benoeming’. L11 is een lerarenfunctie.
4.11.
[verweerster] koppelt dus de bovenschoolse werkzaamheden aan de functie van senior leerkracht. Dit staat [verweerster] vrij en de toelichting die zij hierbij heeft gegeven, te weten dat in haar opvatting een coach en een coördinator leservaring moeten hebben om de bovenschoolse taken goed te kunnen uitvoeren, is te begrijpen. Dit is een professionele afweging die [verweerster] mag maken. Aan [verzoekster] kan worden toegegeven dat zij ruime leservaring heeft, maar die ervaring wordt niet blijvend ondersteund omdat zij niet meer voor de klas staat. [verweerster] heeft in dit verband overigens nog aangevoerd dat zij [verzoekster] naar aanleiding van haar verzoek om in aanmerking te komen voor de functie van coördinator op 18 juni 2021 heeft uitgenodigd voor een gesprek [5] , waarin zij [verzoekster] heeft uitgelegd waarom deze vacature verbonden was aan de functie van leerkracht en dat deze vacature een pilot betrof van een jaar, waarna [verzoekster] het gesprek heeft afgebroken. [verzoekster] heeft dat niet weersproken.
4.12.
Verder valt in het rapport van arbeidsdeskundige [E] , anders dan [verzoekster] meent, niet te lezen dat de arbeidsdeskundige de vacature van coördinator voor [verzoekster] passend vindt en dat de ICT-werkzaamheden niet onlosmakelijk met de functie van leerkracht zijn verbonden. [verzoekster] heeft die vraag niet aan de arbeidsdeskundige voorgelegd. Haar vraag was of de door haar uitgevoerde werkzaamheden op het gebied van ICT-ondersteuning passend zijn. De arbeidsdeskundige is voor de beantwoording van die vraag uitgegaan, zoals in de rapportage is vermeld, van de hem toegezonden vacature van coördinator, maar dan specifiek gericht op de ICT-taken. De arbeidsdeskundige concludeert vervolgens dat het werk op het gebied van ICT-ondersteuning passend is. De werkzaamheden als leerkracht zijn dat niet.
4.13.
Het bovenstaande, in onderling verband bezien, leidt tot de conclusie dat [verweerster] zich in het kader van haar herplaatsingsverplichting voldoende heeft ingespannen. De herplaatsingsverplichting van [verweerster] op grond van de wet (en de CAO PO) gaat niet zover dat zij de ICT-werkzaamheden (in de door [verzoekster] gewenste omvang) en de in de vacatures omschreven bovenschoolse werkzaamheden los moet weken van de functie van (senior) leerkracht. [verweerster] heeft voldoende uitgelegd waarom zij de (professionele) keuze heeft gemaakt deze werkzaamheden aan de functie van (senior) leerkracht te verbinden. Dit leidt ook tot de conclusie dat er geen werk meer voorhanden is dat past bij de beperkingen van [verzoekster] . Hoe vervelend dit voor [verzoekster] ook is.
4.14.
Dit betekent dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] niet in strijd is met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub b BW. De kantonrechter zal het primaire en subsidiaire verzoek van [verzoekster] om [verweerster] te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen daarom afwijzen. De in dit kader verzochte nevenverzoeken tot toelating van [verzoekster] tot passende arbeid - te weten de ICT-werkzaamheden zoals eerder door [verzoekster] uitgevoerd - en tot betaling van loon delen ditzelfde lot. Hetzelfde geldt voor de op grond van artikel 7:682 lid 6 BW gevraagde voorzieningen.
Billijke vergoeding
4.15.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en beslist bestaat evenmin grond voor toewijzing van de meer subsidiair verzochte billijke vergoeding (op grond van 7:682 lid 1 sub b BW). Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verweerster] is geen sprake.
Proceskosten
4.16.
Omdat geen van de verzoeken van [verzoekster] toewijsbaar is zal zij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [verweerster] worden begroot op € 996,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [verweerster] tot en met vandaag vaststelt op € 996,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.W. Langeler en in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2022.

Voetnoten

2.2.9.; productie 20 bij het verzoekschrift
3.2.10.; productie 19 bij het verzoekschrift
4.Productie 9 (bijlagen 7 en 8) bij het verzoekschrift
5.Randnummer 30 van het verweerschrift