ECLI:NL:RBMNE:2022:1986

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
UTR 21/4146-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraak op verzet van de Stichting tegen het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland inzake het beheer van de heckrunderen

Op 24 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de Stichting tegen het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland. De Stichting had eerder een brief gestuurd aan het college en Provinciale Staten, waarin zij verzocht om politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de heckrunderen en om Staatsbosbeheer te controleren op het naleven van het beleid. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 9 december 2021 geoordeeld dat de brief niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar als een verzoek tot feitelijke handelingen. Hierdoor was de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.

In het verzet heeft de Stichting aangevoerd dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en dat er wel degelijk sprake is van een besluit in de zin van de Awb. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de Stichting niet kan leiden tot een besluit in de zin van de Awb, omdat het verzoek feitelijk handelen en een politieke oproep betreft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke beslissing is genomen door het college, waardoor er geen sprake kan zijn van een besluit in de zin van de Awb.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4146-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 op het verzet tussen

[opposante] , te [vestigingsplaats] ,opposante,

en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland(het college), geopposeerde,
(gemachtigde: mr. R.D. Reinders).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:Staatsbosbeheer,(gemachtigde: mr. M. van Egmond).

Inleiding

De Stichting heeft op 25 januari 2021 een brief (hierna: de brief) verstuurd aan het college en aan Provinciale Staten van de provincie Flevoland. In de brief verzoekt de Stichting aan het college en aan Provinciale Staten om politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de heckrunderen. Eiseres verzoekt het college om er op toe te zien dat Staatsbosbeheer het beheer van de grote grazers uitvoert conform het door Provinciale Staten vastgesteld beleid (gebaseerd op het Advies Beleidskader Beheer Oostvaardersplassen (hierna: het Beleid van Provinciale Staten)) en dat Staatsbosbeheer met spoed gecontroleerd gaat bijvoeren.
Op 24 maart 2021 heeft een vergadering van de commissie Ruimte, Natuur en Duurzaamheid plaatsgevonden, waarin de Stichting de brief heeft toegelicht.
De Stichting heeft vervolgens beroep ingediend tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de brief.
In de uitspraak van 9 december 2021 heeft de rechtbank overwogen dat de brief niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betreft namelijk geen verzoek aan het college tot het nemen van een besluit in de zin van de Awb, maar een verzoek tot het verrichten van feitelijke handelingen, namelijk het uitvoeren van controles. Er kan daarom volgens de rechtbank gelet op artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb ook geen sprake zijn van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit of een schriftelijke weigering tot het nemen van een besluit. Daardoor is artikel 8:1 van de Awb niet van toepassing en heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep.
De Stichting heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend, aangevuld op 30 maart 2022 en op 8 april 2022.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Namens de stichting zijn verschenen [A] (voorzitter van de Stichting) en [B] (secretaris/penningmeester van de Stichting). Ook zijn verschenen [C] en mr. I. de Wit. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [D] en zijn gemachtigde. De gemachtigde van Staatsbosbeheer is ook verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft de uitspraak van 9 december 2021 gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is.
Standpunten van de Stichting
2. De Stichting voert aan dat de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2021 niet juist is en dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard. Het college is volgens de Stichting verantwoordelijk voor de naleving van het Beleid van Provinciale Staten. Met de brief heeft de Stichting het college er op gewezen dat het Beleid van Provinciale Staten door Staatsbosbeheer niet wordt nageleefd en dat het managementplan 2020/2027 van Staatsbosbeheer dat ook laat zien. Het beroep ziet er op dat de rechtbank beoordeelt of het managementplan 2020/2027 van Staatsbosbeheer overeenkomt met het Beleid van Provinciale Staten.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een besluit in de zin van de Awb, namelijk een besluit in de zin van artikel 8:2, tweede lid, onder a, van de Awb. Daarnaast is het beroep volgens de Stichting ook gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit in de zin van artikel 8:55d van de Awb.
Standpunten van het college
3. Op de zitting heeft het college aangevoerd dat de brief geen aanvraag is om een besluit te nemen in de zin van de Awb. Het college stelt dat waar de Stichting om verzoekt, moet worden aangemerkt als een verzoek om feitelijk handelen of als een politieke oproep. Het college heeft de brief politiek opgepakt door de brief in de commissievergadering van 24 maart 2021 te bespreken en daarmee is volgens het college de kwestie afgedaan. Daarnaast heeft de Stichting ook geen ingebrekestelling gestuurd aan het college. Hierdoor zou een beroep tegen het niet tijdig beslissen volgens het college niet mogelijk zijn.
Toetsingskader
4. In deze verzetprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder de Stichting op een zitting te horen. De rechtbank moet dus beoordelen of door de argumenten van de Stichting twijfel ontstaat over die eerdere uitkomst. Zo nee, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo ja, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
Beoordeling van het geschil door de rechtbank
5. Om beroep bij de rechtbank te kunnen instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit, moet het verzoek van de Stichting kunnen leiden tot het nemen van een besluit in de zin van de Awb door het college. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is en verwijst naar wat de rechtbank daarover in haar uitspraak van 9 december 2021 heeft overwogen. Waar de Stichting aan het college om heeft verzocht (het nemen van politieke verantwoordelijkheid voor de heckrunderen, het er op toezien dat Staatsbosbeheer het beheer van de grote grazers uitvoert conform het Beleid van Provinciale Staten en het met spoed gecontroleerd bijvoeren) is feitelijk handelen en een politieke oproep. Zowel het verzoek tot feitelijk handelen, als de politieke oproep zijn niet aan te merken als een verzoek tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. De Stichting voert aan dat er wel sprake is van een besluit op grond van artikel 8:2, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank stelt vast dat in dat artikel is bepaald dat met een besluit wordt gelijkgesteld de schriftelijke beslissing, inhoudende de weigering van de goedkeuring van een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel of de intrekking of de vaststelling van de inwerkingtreding van een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel. De rechtbank oordeelt dat het verzoek in de brief hier niet onder valt, alleen al omdat het college daarop geen schriftelijke beslissing heeft genomen, zodat geen sprake kan zijn van een besluit in de zin van artikel 8:2, tweede lid, aanhef en onder a van de Awb. De rechtbank oordeelt dat het verzoek in de brief dus ook niet kan worden gelijkgesteld met een besluit.
7. De rechtbank stelt vast dat het verzoek in de brief niet kan leiden tot het nemen van een besluit of een daarmee gelijk te stellen situatie. Daarom staat geen beroep bij de bestuursrechter open op grond van artikel 8:1 van de Awb. Dit betekent dat ook het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb niet mogelijk is.
8. Het is de rechtbank op de zitting duidelijk geworden dat de Stichting zich zorgen maakt om de heckrunderen in de Oostvaardersplassen. De Stichting heeft benadrukt dat zij wil dat de rechtbank beoordeelt of het college (en Staatsbosbeheer in het managementplan 2020/2027) handel(t)(en) conform het Beleid van Provinciale Staten. Aan die (inhoudelijke) beoordeling kan de rechtbank niet toekomen.
Conclusie
9. De rechtbank heeft in de uitspraak van 9 december 2021 terecht overwogen dat de rechtbank onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van 9 december 2021 in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.