In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op een verzoek dat hij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op 15 november 2021 heeft ingediend. Op 12 april 2022 heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van het griffierecht. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te behandelen. Volgens artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank bepalen dat verweerder het griffierecht moet vergoeden als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen. De rechtbank oordeelt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden.
De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en bepaald dat verweerder het griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2022. Verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.