In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de vordering tot verwijdering van een leilinde. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. de Raadt, vorderde de verwijdering van de leilinde die door de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. de Bruijn, op minder dan twee meter van de erfgrens was geplaatst. In een eerder tussenvonnis van 9 februari 2022 was de gedaagde de gelegenheid gegeven om bewijs te leveren van toestemming voor de plaatsing van de leilinde. De gedaagde heeft echter besloten geen bewijs te leveren en heeft aangegeven de leilinde te verwijderen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet had bewezen dat de leilinde op de juiste afstand van de erfgrens mocht staan. Ondanks de toezegging van de gedaagde om de leilinde te verwijderen, heeft de kantonrechter geoordeeld dat de eiser geen redelijk belang meer had bij zijn vordering, omdat de gedaagde al had aangegeven de leilinde te verwijderen en de eiser de wortels zelf kon weghakken. De vordering tot verwijdering werd daarom afgewezen.
De kantonrechter heeft de gedaagde wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 456,30. Dit bedrag is te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis. Het vonnis is openbaar uitgesproken en de gedaagde is in de kosten veroordeeld, terwijl het meer of anders gevorderde werd afgewezen.