Deze uitspraak betreft het verzet van opposanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 december 2021, waarin het beroep van de opposanten ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de e-mail van de verweerder, waarin het al dan niet verkopen van snippergroen werd besproken, geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft in deze nieuwe uitspraak beoordeeld of de eerdere beslissing terecht was, zonder dat er een zitting werd gehouden, wat volgens artikel 8:54 van de Awb is toegestaan als er geen twijfel bestaat over de uitkomst.
De opposanten betogen dat de eerdere uitspraak onjuist is, omdat het handelen van het college van burgemeester en wethouders in strijd zou zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ze stellen dat er inconsistentie is in de argumentatie van het college in vergelijkbare situaties, wat zij beschouwen als willekeur en strijdig met het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beslissing over de verkoop van snippergroen geen bevoegdheid is die het college ontleent aan de wet, en dat de e-mail daarom geen besluit is zoals bedoeld in de Awb. De rechtbank concludeert dat de handelswijze van het college een privaatrechtelijke rechtshandeling betreft en dat de rechtbank niet kan oordelen over de vraag of het college al dan niet bevoegd was om het perceel te verkopen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 27 december 2021 in stand blijft. De uitspraak is gedaan door rechter M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 12 april 2022. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.