In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Eiser had op 30 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden. Verweerder heeft echter niet tijdig op dit bezwaar beslist, wat heeft geleid tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 18 maart 2021, waarin verweerder werd opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet deed. Een tweede beroep, ingesteld door eiser, leidde op 29 november 2021 tot een vergelijkbare uitspraak, waarbij de dwangsom werd verhoogd naar € 250,- per dag.
Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak op 13 mei 2022 was volgelopen, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder opnieuw in gebreke is gebleven en heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een nieuwe dwangsom van € 300,- per dag opgelegd, met een maximum van € 45.000,-, omdat verweerder ondanks eerdere waarschuwingen nog steeds geen beslissing had genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,- moet ook door verweerder worden vergoed.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken op 24 mei 2022, waarbij de rechter mr. S.C.A. van Kuijeren en griffier mr. N.R. Hoogenberk aanwezig waren. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.