ECLI:NL:RBMNE:2022:2104

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
UTR 22/1510
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door gemeente met betrekking tot handhaving en dwangsom

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [woonplaats], beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Eiser had op 30 april 2019 bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden. Verweerder heeft echter niet tijdig op dit bezwaar beslist, wat heeft geleid tot een eerdere uitspraak van de rechtbank op 18 maart 2021, waarin verweerder werd opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet deed. Een tweede beroep, ingesteld door eiser, leidde op 29 november 2021 tot een vergelijkbare uitspraak, waarbij de dwangsom werd verhoogd naar € 250,- per dag.

Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak op 13 mei 2022 was volgelopen, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder opnieuw in gebreke is gebleven en heeft bepaald dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een nieuwe dwangsom van € 300,- per dag opgelegd, met een maximum van € 45.000,-, omdat verweerder ondanks eerdere waarschuwingen nog steeds geen beslissing had genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 184,- moet ook door verweerder worden vergoed.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken op 24 mei 2022, waarbij de rechter mr. S.C.A. van Kuijeren en griffier mr. N.R. Hoogenberk aanwezig waren. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1510

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder.

Procesverloop

Op 30 april 2019 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden. Eiser heeft hiertegen op 11 juni 2019 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft niet op tijd op eisers bezwaar beslist en daarom heeft eiser verweerder in gebreke gesteld.
Vervolgens heeft eiser beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep (zaaknummer UTR 20/4250) op 18 maart 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Vervolgens heeft eiser nogmaals beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft dit beroep (zaaknummer UTR 21/4205) op 29 november 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van die uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Als verweerder dit niet doet verbeurt hij een dwangsom van € 250,- per dag met een maximum van € 37.500,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 29 november 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3. De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 29 november 2021 op het moment van het indienen van het beroep nog niet was volgelopen. De dwangsom liep tot en met 13 mei 2022 en de rechtbank heeft het beroepschrift, gedateerd op 26 maart 2022, ontvangen op 27 maart 2022.
4. De rechtbank overweegt, in lijn met vaste rechtspraak, dat een beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is zolang de dwangsom nog niet is volgelopen op het moment van het sluiten van het onderzoek wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser kan namelijk niet in een gunstigere positie komen te verkeren, omdat van de nog niet verbeurde dwangsommen nog steeds een prikkel uitgaat om een besluit te nemen. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 29 november 2021 al op
13 mei 2021 is volgelopen, is dit opvolgende beroep ontvankelijk.
5. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 29 november 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
6. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 300,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 45.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al twee keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,-.
9. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 300,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 45.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.