In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] op zijn bezwaarschrift van 11 juni 2019. Eiser had eerder al bezwaar gemaakt tegen de weigering van verweerder om handhavend op te treden, maar verweerder heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en meerdere keren beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken (zaaknummers UTR 20/4250 en UTR 21/4205) geoordeeld dat verweerder binnen bepaalde termijnen moest beslissen, met dwangsommen als drukmiddel.
Eiser heeft op 27 maart 2022 en 19 april 2022 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderhavige beroep gericht is tegen hetzelfde rechtsfeit als het eerdere beroep met zaaknummer UTR 22/1510. De rechtbank heeft geoordeeld dat er al een financiële prikkel bestaat voor verweerder om te beslissen op het bezwaarschrift, gezien de eerdere uitspraken.
Daarom heeft de rechtbank besloten het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het beroep niet meer kan worden behandeld gezien de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en heeft de beslissing op 24 mei 2022 openbaar uitgesproken. Er is geen proceskostenvergoeding toegewezen.