ECLI:NL:RBMNE:2022:2197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
C/16/521473 / HA ZA 21-329
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een verrekenbeding bij aandelenoverdracht en de berekening van nabetalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 mei 2022 een mondeling vonnis uitgesproken in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de uitleg van een verrekenbeding bij een aandelenoverdracht. De eiseres, een besloten vennootschap, had op 21 februari 2013 50% van de aandelen in een andere vennootschap verkocht aan de gedaagde. In de leveringsakte was een verrekenbeding opgenomen dat de gedaagde verplichtte tot nabetaling bij een toekomstige verkoop van de aandelen. Het geschil ontstond over de vraag hoe deze nabetaling berekend moest worden, waarbij de eiseres stelde dat de verkoopprijs zoals overeengekomen tussen de vennootschappen bepalend was, terwijl de gedaagde betoogde dat de netto verkoopprijs na aftrek van kosten en vennootschapsbelasting leidend moest zijn.

Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat de gedaagde een berekening had gemaakt die uitging van de netto verkoopprijs, en dat deze berekening niet door de eiseres was betwist. De rechtbank heeft de Haviltex-maatstaf toegepast om te beoordelen wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen hadden. De rechtbank concludeerde dat de uitleg van de gedaagde de juiste was, omdat deze in lijn was met de latere gedragingen van partijen en de bedoeling van het verrekenbeding. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, en zij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/521473 / HA ZA 21-329
Proces-verbaal van het mondeling vonnis van 30 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaten: mr. S.W. Holterman en mr. L.M. Smelik te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. F.W. Aartsen te Harderwijk.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
Op 30 mei 2022 heeft mr. H.J. ter Meulen, rechter, bijgestaan door mr. J.J. Overbosch, griffier, een mondelinge behandeling gehouden in bovengenoemde zaak.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de heer [A] , statutair bestuurder van [eiseres] ;
  • mrs. Holterman en Smelik, voornoemd;
  • de heer [B] , middellijk statutair bestuurder van [gedaagde] ;
  • mr. Aartsen, voornoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 12,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 20.
1.1.
Op 30 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er gezegd is en beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechter aan partijen meegedeeld dat hij mondeling vonnis zal wijzen.
2. Waar gaat de zaak over?
Feitelijke achtergrond en standpunt partijen
2.1.
[eiseres] heeft op 21 februari 2013 50% van de aandelen in het kapitaal van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) aan [gedaagde] verkocht en geleverd.
2.2.
In de leveringsakte van 21 februari 2013 (hierna: de leveringsakte) is het volgende beding opgenomen (hierna: het verrekenbeding):
4. Verrekenbeding ten behoeve van verkoper bij verkoop
Indien alle aandelen in het kapitaal van de vennootschap voor een januari tweeduizend achttien worden verkocht, dan wel indien voor die datum een substantieel gedeelte van de onderneming van de vennootschap wordt verkocht (activa-passiva transactie), is koper verplicht een nabetaling op de koopprijs te doen aan verkoper, ter grootte van vijftig procent (50%) van de door koper gerealiseerde meeropbrengst. De wijze van berekening van deze meeropbrengst is door verkoper en koper vastgelegd in de intentieovereenkomst. De eventuele nabetaling vormt onderdeel van de koopprijs voor de aandelen.”
2.3.
De intentieovereenkomst waarnaar wordt verwezen (van 13 februari 2013, hierna: de LOI) vermeldt over de wijze van berekening van de meeropbrengst het volgende:
3. Afspraak inzake verrekening koopsom bij verkoop binnen 5 jaar na
aandelenoverdracht
Partijen komen overeen dat, indien de vennootschap verkocht wordt c.q. er een activa transactie plaatsvindt binnen 5 jaar na 1 januari 2013 er een additionele betaling door koper aan verkoper dient plaats te vinden.
Voorbeeldberekening:
Upfront betaling koper 100.000
Stel 3 jaar Earn Out betalingen85
Opgeofferd bedrag koper 185.000
Stel 50% van verkoopprijs is350
Meer opbrengst 185.000
Verkoper krijgt in dit geval 50% van de meeropbrengst van koper.
Na de Earn Out periode is de eventuele verkoopopbrengst 50/50”
2.4.
Bijna vier jaar later, op 26 januari 2017, heeft [onderneming 1] de door haar gedreven onderneming verkocht aan [onderneming 2] B.V. (hierna: [onderneming 2] ) door middel van een activa-passivatransactie. De tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] overeengekomen koopsom bedraagt € 900.000.
2.5.
Het geschil tussen partijen ziet in de kern op de vraag hoe de nabetaling op grond van het verrekenbeding moet worden berekend. Meer specifiek gaat het om de vraag welke kosten bij de berekening van de nabetaling in mindering mogen worden gebracht op de verkoopprijs die [onderneming 1] van [onderneming 2] heeft ontvangen.
2.6.
Het standpunt van [eiseres] is dat de verkoopprijs zoals overeengekomen tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] bepalend is. Dit volgt volgens [eiseres] uit de tekst van artikel 3 van de LOI, waarnaar in het verrekenbeding wordt verwezen. In de daar opgenomen voorbeeldberekening wordt namelijk uitgegaan van de ‘
verkoopprijs’. Coulancehalve is [eiseres] wel bereid gebleken om diverse kostenposten ten bedrage van € 48.721,00 in mindering te brengen op dit bedrag, omdat die kostenposten rechtstreeks verband hielden met de activa-passiva transactie. Dat leidt tot een verkoopprijs van € 851.279,00 en 50% daarvan is € 425.639,50. Uitgaande van die verkoopprijs bedraagt de meeropbrengst € 288.424,50 en dat leidt tot een nabetalingsverplichting van € 144.212,25.
2.7.
Het standpunt van [gedaagde] is dat moet worden uitgegaan van de “netto verkoopprijs”, dat wil zeggen de overeengekomen koopprijs na aftrek van vennootschapsbelasting en diverse kosten. Dit betreft het bedrag dat daadwerkelijk aan [eiseres] en [gedaagde] ten goede is gekomen doordat het als dividend aan hen is uitgekeerd. Volgens [gedaagde] is dit in lijn met de bedoelingen van partijen. Daarbij heeft hij onder meer gewezen op een e-mail die hij op 3 april 2017 heeft verstuurd aan [eiseres] , met daarbij een berekening. In die berekening is een netto (verkoop)opbrengst opgenomen van € 599.828,00, een meeropbrengst van € 162.699, en een nabetaling van € 81.350,00 op grond van het verrekenbeding. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] daar nooit bezwaar tegen gemaakt en is de nabetaling vervolgens verrekend via dividenduitkeringen van [onderneming 1] . [gedaagde] heeft verder gewezen op de – volgens haar – onaannemelijke gevolgen die de uitleg van [eiseres] met zich meebrengt.
De vorderingen
2.8.
[eiseres] vordert in deze procedure – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van primair € 188.587,75, dan wel subsidiair € 63.044,25, te vermeerderen met rente en kosten.
2.9.
Het primair gevorderde bedrag van € 188.587,75 bestaat uit (a) het verschil tussen de door [eiseres] berekende nabetaling en het reeds als nabetaling betaalde bedrag van € 81.350,00, en (b) het deel van de helft van de verkoopprijs die [eiseres] stelt nog te moeten ontvangen, uitgaande van een verkoopprijs van € 851.279,00 in plaats van € 599.828,00. Subsidiair vordert [eiseres] alleen het hiervoor bij (a) genoemde bedrag.

3.Mondeling vonnis

3.1.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. Deze uitspraak luidt zoals hierna wordt weergegeven.
Het oordeel
3.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelt [eiseres] om de proces- en nakosten van [gedaagde] te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij tot deze beslissing is gekomen.
De motivering
Het toetsingskader
3.3.
De rechtbank moet in de eerste plaats beoordelen wat partijen hebben afgesproken. In het bijzonder gaat het erom hoe artikel 4 uit de leveringsakte van 21 februari 2013 (hierna: het verrekenbeding) moet worden uitgelegd. Daarbij geldt de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Dat betekent dat de rechtbank – om te bepalen wat er nu precies is afgesproken – kijkt naar de tekst van het Verrekenbeding en de taalkundige betekenis daarvan, maar dat dat op zichzelf niet doorslaggevend is. Het komt uiteindelijk aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan het verrekenbeding en op wat zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij alle omstandigheden van het geval van belang zijn. Die maatstaf geldt ook in het geval van een commerciële overeenkomst tussen professionele partijen die zich hebben laten adviseren, zoals hier het geval is (zie: Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101,
Lundiform/Mexx).
De tekst van het verrekenbeding
3.4.
De rechtbank zal eerst ingaan op de taalkundige betekenis, want dat is zonder meer een belangrijk aanknopingspunt bij de uitleg. In het verrekenbeding staat onder meer:
“Indien alle aandelen in het kapitaal van de vennootschap voor een januari tweeduizend achttien worden verkocht, dan wel indien voor die datum een substantieel gedeelte van de onderneming van de vennootschap wordt verkocht (activa-passiva transactie), is koper verplicht een nabetaling op de koopprijs te doen aan verkoper ter grootte van 50% vande door koper gerealiseerde meeropbrengst.”
3.5.
Die zinsnede –
de door koper gerealiseerde meeropbrengst– duidt er taalkundig op dat het moet gaan om een daadwerkelijk door [gedaagde] ontvangen – want gerealiseerd – bedrag. En dat ontvangen bedrag moet dan uitstijgen boven het bedrag dat tot aan dat moment door [gedaagde] voor de aandelen is betaald. Dat is de ‘
meeropbrengst’. Op een andere manier kan de rechtbank ‘
gerealiseerde meeropbrengst’ taalkundig niet uitleggen.
3.6.
Dat wordt niet anders als deze zinsnede wordt gelezen in samenhang met de tekst van de LOI, zoals [eiseres] bepleit. Het klopt dat voor de wijze van berekening van de nabetaling in het verrekenbeding wordt verwezen naar de LOI. Maar daar staat enkel een voorbeeldberekening in opgenomen die summier en bovendien onduidelijk is. Zo wordt gesproken over een ‘verkoopprijs’, zonder toe te lichten of dat een netto of bruto verkoopprijs is. Bovendien staat ook in artikel 3 van de LOI de term ‘
meer opbrengst’ opgenomen en luidt de laatste zin van artikel 3: “
Na de Earn Out periode is de eventuele verkoopopbrengst 50/50”. Dat wijst er taalkundig weer op dat ook bij de LOI is uitgegaan van een daadwerkelijk behaalde opbrengst. De rechtbank volgt [eiseres] dan ook niet in haar stelling dat op grond van een letterlijke uitleg van het Verrekenbeding in samenhang met artikel 3 van de LOI moet worden uitgegaan van de (bruto) verkoopprijs.
Latere verklaringen en gedragingen waaruit blijkt van de bedoeling van partijen
3.7.
Daarnaast zijn er andere relevante omstandigheden die erop wijzen dat uitgegaan moet worden van de uitleg zoals [gedaagde] die voorstaat. Dan gaat het in de eerste plaats om de wijze waarop beide partijen uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding. Dan gaat het dus om gedragingen en verklaringen van na het sluiten van de overeenkomst, in dit geval specifiek het verrekenbeding. Die latere gedragingen en verklaringen zijn van belang, omdat zij een indicatie vormen van de door partijen beoogde inhoud van de overeenkomst.
3.8.
Die latere gedragingen en verklaringen komen erop neer dat [gedaagde] op 12 januari 2017 en 3 april 2017 e-mails aan [eiseres] heeft verzonden, waaruit blijkt dat bij de berekening van de nabetaling uitgegaan wordt van de netto verkoopopbrengst. Dat wil zeggen: het bedrag dat [onderneming 1] ontving als koopprijs minus kosten en vennootschapsbelasting.
3.9.
Vervolgens is het verrekenbeding uitgevoerd conform de door [gedaagde] op 4 april 2017 toegestuurde berekening. In het dividendbesluit dat is gedateerd op 1 maart 2017 (prod 7 cva) wordt het dividend van [eiseres] immers verhoogd en dat van [gedaagde] verlaagd met de nabetaling volgens de berekening van [eiseres] .
3.10.
Uit de jaarrekening van [onderneming 1] over 2017, afgegeven op 12 februari 2018, blijkt eveneens dat het dividend niet gelijkelijk (op 50/50-basis) zal worden uitgekeerd, en die voorgestelde dividenduitkering wordt overgenomen door de algemene vergadering op 22 februari 2018.
3.11.
[A] stelt dat hij kort na de e-mail van 3 april 2017 mondeling bezwaar heeft gemaakt tegen de wijze van berekening, maar [gedaagde] heeft die stelling uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist. Dit onder andere aan de hand van een verklaring van de heer [C] , die destijds als gezamenlijk adviseur ook namens [eiseres] optrad. Het had gelet hierop op de weg van [eiseres] gelegen om nader te onderbouwen dat en wanneer zij geklaagd heeft. Nu die onderbouwing er niet is, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiseres] pas in haar e-mail van 30 december 2020 voor het eerst bezwaar heeft gemaakt tegen de berekening van de nabetaling. In de tussentijd heeft [A] namens [eiseres] de genoemde dividendbesluiten en jaarrekeningen getekend. De rechtbank ziet daarin een belangrijke aanwijzing dat [eiseres] zich destijds kon verenigen met de op 3 april 2017 toegestuurde berekening. In ieder geval mocht [gedaagde] aan die handelwijze het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat [eiseres] zich in de voorgestelde berekening kon vinden.
Gevolgen waartoe een voorgestelde uitleg leidt
3.12.
Ten slotte is van belang dat naarmate het resultaat van een bepaalde uitleg ongebruikelijker is, of leidt tot een onlogische of ongerijmde uitkomst, het minder waarschijnlijk is dat die uitleg overeenkomt met wat partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen heeft gestaan.
3.13.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiseres] bepleite uitleg hier tot een weinig voor de hand liggend resultaat leidt. Die uitleg zou namelijk tot het gevolg hebben dat [gedaagde] een substantieel bedrag van meer dan € 100.000,00 zelf zou moeten bijbetalen aan [eiseres] en daarmee dus een boekverlies zou leiden op haar investering. Ook bij het subsidiaire standpunt zou [gedaagde] kennelijk slechts circa € 18.000,00 overhouden op de totale verkoopopbrengst van circa € 600.000,00. Dat terwijl zij een jaar later recht zou hebben gehad op een meeropbrengst die vele malen hoger ligt. Het ligt allerminst voor de hand dat [gedaagde] met een dergelijke afspraak zou hebben ingestemd.
3.14.
Bovendien zou de door [eiseres] bepleite uitleg leiden tot een groot verschil in de hoogte van de nabetaling, enkel en alleen vanwege het type transactie dat uiteindelijk plaatsvindt (namelijk: een aandelentransactie of een activa-passivatransactie). [eiseres] heeft hier vandaag geen uitleg kunnen geven op grond waarvan dat verschil kan worden verklaard.
Conclusie
3.15.
Gelet op deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de conclusie dat het verrekenbeding zo moet worden uitgelegd dat op grond daarvan de nabetaling moet worden berekend aan de hand van de netto verkoopopbrengst zoals die door [onderneming 1] aan [eiseres] en [gedaagde] is uitgekeerd. Voor wat betreft de hoogte van de netto verkoopopbrengst en de nabetaling gaat de rechtbank uit van de juistheid van de berekening opgesteld door [gedaagde] op 3 april 2017, nu die berekening destijds niet door [eiseres] is betwist. Ook vandaag heeft [eiseres] niet betwist dat de in die berekening genoemde kosten daadwerkelijk zijn ingehouden op het bedrag dat [onderneming 1] van [onderneming 2] heeft ontvangen en dat daarna aan beide aandeelhouders is uitgekeerd.
3.16.
De conclusie is dan ook dat geen sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van haar contractuele afspraken. De vorderingen van [eiseres] worden dan ook afgewezen. Gelet op deze conclusie kan in het midden blijven of sprake is van schending van de klachtplicht of van rechtsverwerking.
Proceskosten
3.17.
Omdat [eiseres] in het ongelijk is gesteld, moet zij de proceskosten en de nakosten van [gedaagde] betalen en – als zij niet tijdig betaalt – de wettelijke rente daarover. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punten × tarief € 1.770,00)
Totaal € 7.740,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 7.740,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, wordt voornoemd bedrag vermeerderd met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart de kostenveroordelingen in 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan proces-verbaal,