Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
verweerster in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. I. Epe
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.H.S. ten Haaf.
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer en (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken
€ 20.000,-.
5.De beoordeling
De kantonrechter is het met [verweerder] eens dat het verbetertraject niet op juiste wijze tot stand is gekomen en evenmin deugdelijk is uitgevoerd en wel om de volgende redenen.
Uit het verslag van het ontwikkelgesprek van 14 juli 2020 blijkt dat [verweerder] op dat moment op alle onderdelen van zijn functioneren voldoende dan wel goed is beoordeeld. Vervolgens vindt op 6 maart 2021 een gesprek plaats waarin aan [verweerder] wordt meegedeeld dat een verbetertraject moet worden ingezet wegens disfunctioneren en dat het alternatief is dat tot beëindiging van het dienstverband wordt gekomen. Niet gebleken is dat [verweerder] door [verzoekster] in de periode gelegen tussen juli 2020 en maart 2021 is aangesproken op zijn functioneren, zodat het standpunt van [verzoekster] dat sprake is van disfunctioneren uit de lucht lijkt komen te vallen.
Tevens volgt uit de verslagen van de gesprekken die gedurende het verbetertraject tussen [verweerder] en zijn leidinggevende hebben plaatsgevonden dat daarin de nadruk steevast wordt gelegd op alles wat er niet goed is gegaan in voorliggende periode en blijkt niet dat en hoe dan gepoogd is die zaken te verbeteren. De verslagen betreffen vrijwel uitsluitend een vastlegging van zaken die niet goed verlopen, terwijl hieruit niet naar voren komt dat daadwerkelijk is gepoogd om tot verbetering te komen. Weliswaar hebben er gedurende het traject ook een aantal gesprekken plaatsgevonden met [A] als coach, maar ook uit die verslagen blijkt niet dat aan de hand van concrete doelen is gepoogd de geformuleerde verbeterpunten van [verweerder] tot stand te brengen. Dat het [verweerder] zou ontbreken aan zelfreflectie en zijn communicatie in elk geval een aandachtspunt betrof, doet niet af aan het feit dat geen duidelijke verbetertraject is ingezet en hij daarmee geen daadwerkelijke kans heeft gekregen het een en ander te verbeteren.
Bovenal blijkt ook uit de verslagen van zowel het functioneringsgesprek als uit de evaluatieverslagen van het verbetertraject dat de verwijten die aan [verweerder] ten aanzien van zijn functioneren worden gemaakt, nauw samenhangen met de verstoorde arbeidsverhouding tussen partijen. De speerpunten waaraan [verweerder] zou moeten werken om zijn functioneren te verbeteren, betreffen; het onvoorwaardelijk instemmen met zijn functie en uren, het niet meer klagen over de organisatie en het aanpassen van zijn wijze van communiceren. Dat het in wezen vooral draait om een verstoorde arbeidsrelatie die in de weg staat aan het naar tevredenheid kunnen functioneren komt ook duidelijk naar voren uit de conclusie zoals vermeld in de eindevaluatie (zie rechtsoverweging 2.12). Daarin wordt onder meer benoemd dat [verweerder] zich niet of onvoldoende gehoord en erkend voelt en dat hij daarom met veel ongenoegen en boosheid blijft rondlopen. Dat terwijl [verweerder] volgens [verzoekster] in het verbetertraject moest werken aan het “ niet meer klagen” en dat hij “onvoorwaardelijk instemt met zijn taken en uren”. Hoe [verweerder] daaraan kan voldoen, zonder dat iets is gedaan aan de verstoorde verhouding tussen partijen begrijpt de kantonrechter niet.
1 augustus 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd.
Al die omstandigheden afwegende sluit de kantonrechter voor het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding aan bij het inkomensverlies van [verweerder] gedurende een periode van twaalf maanden na afloop van de opzegtermijn. Gedurende die periode kan [verweerder] zijn inkomensverlies opvangen en is de kans reëel, rekening houdende met voornoemde factoren, dat hij binnen die periode een nieuwe dienstbetrekking kan aanvaarden.
Concreet betekent dit dat het inkomensverlies van [verweerder] over de eerste twaalf maanden dat hij aanspraak kan maken op een WW-uitkering wordt berekend als billijke vergoeding.
€ 11.549,80 bruto (2 x € 859,15 en 10 x € 983,15).
Dit verzoek wijst de kantonrechter af, omdat hij met [verzoekster] van oordeel is dat niet gebleken is dat [verweerder] in zijn goede naam is aangetast door de communicatie vanuit [verzoekster] . Door [verzoekster] is het personeel weliswaar geïnformeerd over de afwezigheid van [verweerder] , maar niet is gebleken dat zij daarbij kwaad heeft gesproken over [verzoekster] . Uit de reacties van collega’s die [verweerder] na zijn vertrek heeft ontvangen blijkt evenmin dat door [verzoekster] op een onheuse manier over [verweerder] is gesproken. De kantonrechter wijst dit verzoek van [verweerder] dan ook af, omdat het belang bij dit verzoek ontbreekt.
Ook indien [verzoekster] besluit haar verzoek alsnog in te trekken, geldt dat zij de proceskosten dient te voldoen aan [verweerder] .
Ook de door [verweerder] gevorderde nakosten alsmede de wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar, op de hierna te melden wijze.